Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sectorkanton-locatie 's-Gravenhage
 
HSW
rolnummer: 538574\ RL EXPL 05-24073
datum: 21 juni 2006
 
Vonnis in de zaak van:
 
[Y] en [U]
echtelieden, wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.A. Hupkes, advocaat te Amsterdam,
 
tegen
 
de besloten vennootschap Aegon Financiële Diensten B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde partij,
gemachtigden: mrs. B.W.G. van der Velden en B. Bon, advocaten te Amsterdam.
 
Partijen worden aangeduid als "[Y]", "[U]" en "Aegon".
 
Procedure
 
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te be-
   schouwen stukken:
   - de dagvaarding van 2 november 2005;
   - de conclusie van antwoord;
   - de door partijen in het geding gebrachte producties.
 
2. Op 1 mei 2006 om 13:30 uur heeft een comparitie van partijen plaats gevonden. Ter zitting
   waren aanwezig [Y] en [U] in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens Aegon
   was ter zitting aanwezig de heer W. Geselschap, bijgestaan door mrs B. Bon en Chiang Muller
   als gemachtigden. Door de griffier zijn zakelijke aantekeningen gemaakt van het ter zitting
   verhandelde. Hierna is de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.
 
Feiten
 
3. Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld en blijkt uit overgelegde stukken,
   een en ander voorzover niet of onvoldoendeweersproken, kan in deze zaak van het volgende
   worden uitgegaan:
   a. [Y] en [U] zijn sinds 14 april 1986 gehuwd en hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
   b. Tussen [U] en Aegon is een effectenlease-overeenkomst gesloten met de naam "Vermogens
      Vliegwiel-Extra" onder nummer 1600. (verder: de overeenkomst).
   c. Op de overeenkomst zijn van toepassingde Bijzondere Voorwaarden Aegon Vermogens
      Vliegwiel-Extra.
   d. De overeenkomst betreft het beleggen in aandelen met geleend geld en heeft een looptijd
      van 240 maanden, te rekenen vanaf 10 mei 2001.
   e. De overeenkomst houdt in dat de belegger een bedrag leent van Aegon tegen een rente
      van 11,25% per jaar (effectief per jaar 11,85%),waarvoor door Aegon aandelen worden
      gekocht, die door haar in lease aan de belegger worden verstrekt. Gedurende de looptijd
      van de overeenkomst betaalt de belegger een maandelijks bedrag dat bestaat uit een aflos-
      singsgedeelte, rente en administratiekosten. Indien de belegger aan zijn betalingsver-
      plichtingen voldoet, is aan het einde van de looptijd de hoofdsom geheel afgelost. De be-
      legger wordt dan van rechtswege eigenaar van de aandelen.
   f. De belegger heeft na 90 maanden het recht om de overeenkomst met onmiddellijke ingang
      tussentijds te beëindigen zonder dat boeterente verschuldigd is, onder betaling of
      verrekening van het nog niet terugbetaalde deel van de hoofdsom.
   g. In geval van tussentijdse beëindiging van de overeenkomst voordat de periode van 90
      maanden is verstreken, is de belegger een boeterente verschuldigd ter grootte van drie
      tiende deel van de nog niet vervallen maandtermijnen tot en met de negentigste maandtermijn.
   h. [U] heeft ingevolge de overeenkomst van Aegon 42 aandelen geleased in elk van de
      volgende fondsen: ABN Amro, Ahold, Koninklijke Olie en ING. De totale leasesom bedraagt
      € 21.921,60 en is opgebouwd uit het aankoopbedrag van de aandelen ad
      € 8.272,32, rente ad € 12.560,16 en een bedrag van € 1.089,60 aan administratiekosten.
   i. De leasesom dient door [U] te worden afbetaald in maandelijkse termijnen van € 91,34.
      De eerste termijn was verschuldigd per 1juni 2001, de volgende telkens op de eerste van
      de volgende maand.
   j. Door de gemachtigdevan [U] is bij brief d.d. 12 oktober 2005 mede namens [Y] de
      overeenkomst buitengerechtelijk vernietigd, onder meer op grond dat [Y] voor het aangaan
      van de overeenkomst geen toestemming had gegeven.
   k. Aan [U] heeft uit hoofde van de overeenkomst een bedrag van € 734,40 aan dividend
      ontvangen.
 
Vordering en verweer
 
4. [Y] en [U] vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
   I.   voor recht zal verklaren dat deovereenkomst bij brief van 12 oktober 2005 buitengerechtelijk
        is vernietigd, althans de overeenkomst zal vernietigen, althans zal ontbinden,
        althans voor recht zal verklaren dat Aegon jegens [U] onrechtmatig heeft gehandeld, en
        dat Aegon aan [U] de schade, gelijk aan de door haar betaalde inleg, aan haar te vergoeden;
   II.  Aegon zal veroordelen om aan [Y] en [U] een ad € 4.932,-- terug te betalen vermeerderd
        met de wettelijke rente te rekenen vanaf de contractuele vervaldata, althans vanaf de
        eerst mogelijke datum;
   III. voor recht zal verklaren dat Aegon van [Y] en [U] niets meer te vorderen heeft, althans
        voor recht te verklaren dat [Y] en [U] een verwerend beroep in rechte toekomt als bedoeld
        in artikel 3:51, derde lid, BW, jegens elke aanspraak van Aegon uit welken hoofde
        ook;
   IV. Aegon zal gelasten om binnen zeven dagen na het te wijzen vonnis aan de stichting BKR
        te Tiel te melden dat geen betalingsachterstanden bestaan en/of dat de inschrijving en ach-
        terstandscodering op basis vande overeenkomst ten onrechte zijn geschied, op straffe van
        verbeurte van een dwangsomvan€ 500,-- per dag met een maximum van € 10.000,--;
   V.  Aegon zal veroordelen in de proceskosten.
 
5.  Naast de voren vermelde feiten leggen [Y] en [U] daaraan - kortzakelijk weergegeven -
     ten grondslag dat de overeenkomst aan te merken is als een overeenkomst van huurkoop in de
     zin van artikel 7A:1576 BW, waarop van toepassing zijn de artikelen 1:88 en 89 BW. Door
     [Y] is nimmer toestemming gegeven voor het aangaan van de overeenkomst. Eerst in sep-
     tember 2005 is [Y] daarover door [U] ingelicht. Voorts voeren zij aan dat Aegon wanpres-
     tatie heeft gepleegd door te handelen in strijd met contractuele zorgplicht, dan wel onrecht-
     matig heeft gehandeld omdat zij zich in de gegeven omstandigheden had behoren te onthouden
     van het aangaan van de overeenkomst met [U].
 
6.  Aegon heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen [Y] en [U] uitvoerbaar bij
     voorraad, te veroordelen in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover
     vanaf de achtste dag na het te wijzen vonnis.
 
7.  Kort zakelijk weergegeven komt het verweer op het volgende neer: Aegon bestrijdt dat de
     overeenkomst gekwalificeerd moet worden als een overeenkomst van huurkoop, zodat de ar-
     tikelen 1:88 en 89 BW niet van toepassing zijn. Voor het geval daarover anders geoordeeld
     wordt, voert zij aan dat de bevoegdheid van [Y], om de overeenkomst wegens het ontbreken
     van zijn toestemming te vernietigen verjaard is. Volgens Aegon moet ervan uitgegaan worden
     dat [Y] vanaf de aanvang van de overeenkomst op de hoogte is geweest van het bestaan
     daarvan. Voorts bestrijdt zij dat zij haar zorgplicht geschonden heeft, dan wel jegens [U] on-
     rechtmatig heeft gehandeld. Ook betwist zij dat er sprake is van schade en van causaal verband
     tussen haar handelen en de gestelde schade.
     Wat betreft de gevorderde opheffing van de registratie bij de stichting BKR te Tiel stelt zij dat
     zij niet verantwoordelijk is voor een eventuele registratie van [U] bij het BKR, omdat zij
     voor haar Vliegwiel-producten niet aangesloten is bij het BKR en daarom aldaar geen registratie
     ten laste van [U] kan plaatsen of opheffen.
     Voor het geval geoordeeld mocht worden dat de overeenkomst vernietigd of ontbonden is of
     moet worden, voert zij aan dat terugbetaling van de inleg aan [U] in strijd is met de redelijk-
     heid en billijkheid en zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 6:278 BW. Verder beroept
     zij zich op matiging van de gevorderde terugbetaling op grond van artikel 6:101 BW en
     op verrekening met het uit hoofde van de overeenkomst aan [U] betaalde dividend ad
     € 734,40.
 
Beoordeling
 
Kwalificatie van de overeenkomst
 
8.  Met betrekking tot de vraag of de onderhavige overeenkomst aan te merken is als een huur-
     koopovereenkomst overweegt de kantonrechterdat de overeenkomst voldoet aan de wettelijke
     definitie van huurkoop in artikel 7A:1576h juncto 1576 BW. Voor de motivering van dit oor-
     deel verwijst de kantonrechter mede naar het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 14
     april 2004, NJF 2004, 409, welke overwegingen de kantonrechter hier overneemt en tot de
     zijne maakt.
 
9.  Kort samengevat is de kantonrechter van oordeel dat huurkoop op de voet van de artikelen
     7:47 en 7A:1576 lid 5 BW betrekking kan hebben op vermogensrechten. De stelling van Aegon,
     dat de onderhavige overeenkomst geen huurkoopovereenkomst is omdat deze betrekking
     heeft op vermogensrechten, wordt derhalve verworpen.
     De overeenkomst voldoet voorts aan de essentialia van huurkoop, althans heeft deze strek-
     king. Zoals blijkt uit artikel 6 van de overeenkomst en artikel 9 van de Bijzondere Voorwaar-
     den wordt [U] eerst nadat zij aan haar verplichtingen uit de overeenkomst voldaan heeft, van
     rechtswege eigenares van de aandelenen is Aegon gehouden om de aandelen alsdan aan [U]
     te leveren. Daaraan doet niet af dat [U] bij het einde van de overeenkomst kan kiezen voor
     verkoop van de aandelen. Uit artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden blijkt verder dat alle
     baten en waardeveranderingen gedurende de looptijd van overeenkomst aan [U] toekomen.
     Daarmede is voldaan aan het vereiste van aflevering (in de zin van het feitelijk verschaffen
     van het genot) van de aandelen aan [U] bij aanvang van de overeenkomst. Tenslotte blijkt uit
     artikel 2 van de overeenkomst dat de leasesom (waarvan de koopsom deel uitmaakt) in 240
     termijnen betaald moet worden, zodat ook aan het vereiste van twee of meer termijnen is voldaan.
 
Toepasselijkheid van de artikelen 1:88 en 89 BW
 
10. Nu blijkens het voorgaande de overeenkomst aan te merken is als een huurkoopovereenkomst
     was voor het aangaan daarvan door [U] op grond van het bepaalde in artikel 1:88 lid 1 sub d
     BW de toestemming van [Y] vereist. Ingevolge artikel 1:88 lid 3 BW moet die toestemming
     in geval van een huurkoopovereenkomst schriftelijk worden verleend, aangezien voor de
     huurkoopovereenkomst een onderhandse of authentieke akte vereist is (artikel 7A:1576 i lid 1
     BW). Niet in geschil is dat in het onderhavige geval de schriftelijke toestemming van [Y]
     ontbreekt.
 
11. Aegon heeft aangevoerd dat in dit geval geen toestemming van [Y] vereist was, omdat voor
     het aangaan van een geldlening door de ene echtgenoot geen toestemming vereist is van de
     andere echtgenoot. Op zichzelf is juist dat voor het aangaan van een geldlening geen toe-
     stemming van de andere echtgenoot vereist is. Bij de onderhavige aandelenleaseconstructie
     gaat het echter niet om een geldlening, maar om een huurkoop. Het kenmerk daarvan is nu
     juist dat geen geldlening wordt gesloten, maar dat de koopsom in termijnen wordt voldaan en
     de juridische eigendom van de zaak eerst bij voldoening van de laatste termijn verkregen
     wordt. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
 
12. Aegon heeft verder aangevoerd dat de bevoegdheid van [Y] om de overeenkomst wegens het
     ontbreken van zijn toestemming te vernietigen is verjaard.
     Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
     Vast staat dat [Y] eerst bij brief van zijn gemachtigde d.d. 12 oktober 2005 een beroep gedaan
     heeft op deze vernietigingsgrond; er was toen reeds bijna vier en een halfjaar verstreken
     sedert het aangaan van de overeenkomst. Ingevolge artikel 3:52 lid 1 sub d BW verjaart de
     rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling door het verloop van drie jaar nadat
     "de bevoegdheid om deze vernietigingsgrond in te roepen, aan degene aan wie deze bevoegd-
     heid toekomt, ten dienste is komen te staan". Uit de parlementaire geschiedenis(vierde Parle-
     mentaire Geschiedenis Boek 3, pagina's 235 en 236) blijkt dat "van ten dienste komen te
     staan" sprake is op het moment waarop degene, aan wie de bevoegdheid tot het inroepen van
     de vernietigingsgrond toekomt, bekend is geworden (of redelijkerwijs geacht moet worden
     bekend te zijn geworden) met de feiten die de reden vormen voor het inroepen van de vernie-
     tigingsgrond; anders gezegd: op het moment waarop de belanghebbende de feiten kende en op
     grond daarvan de vernietigingsgrond kon inroepen (vgl. HR 31 oktober 2003, NJ 2006, 112).
     Door [Y] is gesteld dat hij er niet mee bekend was dat [U] de onderhavige overeenkomst
     had gesloten, dat [U] thuis de financiële administratie verzorgt en dat hij daar geen enkele
     bemoeienis mee heeft, en dat hij eerst in september 2005 door [U] ingelicht is over het be-
     staan van de overeenkomst. Anders dan Aegon acht de kantonrechter dit niet ongeloofwaardig.
     In dit geding zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die - mits zonodig
     bewezen - aanleiding geven om het waarheidsgehalte van de stellingen van [Y] en [U] op
     dit punt in twijfel te trekken. Wat Aegon daartegen aangevoerd heeft, berust op veronderstel-
     lingen en is onvoldoende concreet en onderbouwd om tot een ander oordeel te komen.
     Dit betekent dat de verjaringstermijn van artikel 3:52 lid 1 sub d BW is aangevangen in sep-
     tember 2005 en derhalve nog niet verstreken was toen de vernietigingsgrond door [Y] werd
     ingeroepen. Mitsdien faalt het beroep van Aegon op verjaring.
 
13. De conclusie is derhalve dat de door [Y] bij brief van zijn gemachtigde d.d. 12 oktober 2005
     ingeroepen vernietiging van de overeenkomst doel treft. De overeenkomst is daardoor vernietigd
     en bijgevolg zijn partijen gehouden ongedaan te maken wat zij ter uitvoering van de
     overeenkomst hebben verricht. Dit brengt mee dat Aegon gehouden is om de bedragen, die zij
     van [U] op grond van de overeenkomst ontvangen heeft, aan [U] terug te betalen. Voor
     [U] brengt dit dat zij gehouden is om de ontvangen dividenden aan Aegon terug te betalen.
 
Omvang van de restitutieverplichting
 
14. Door Aegon is aangevoerd dat het naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikelen
     6:2 en 6:248 BW) onaanvaardbaar is dat zij de door [U] betaalde termijnen zou moeten
     restitueren. De daartoe door Aegon aangevoerde argumenten - er kort gezegd op neer komende
     dat deelname aan effectenleaseproducten anders "een spel zonder nieten" zou worden -
     overtuigen echter in het geheel niet. Aegon had die consequentie immers eenvoudig kunnen
     vermijden door de overeenkomst te laten medeondertekenen door de echtgenoot, zoals ook
     voorzien is op het voorgedrukte formulier waarin de overeenkomst is vastgelegd. Dat zij dat
     niet gedaan heeft, komt geheel voor haar rekening en risico. Dat in het onderhavige geval
     sprake zou zijn van misbruik van omstandigheden aan de zijde van [Y] en [U] is door haar
     wel gesteld, maar niet in het minst aannemelijk gemaakt.
     Om dezelfde reden bestaat evenmin aanleiding om het door Aegon aan [Y] en [U] te restitueren
     bedrag te matigen op grond van artikel 6:101 BW.
 
15. Aegon heeft zich voorts beroepen op artikel 6:278 BW ter beperking van haar restitutieplicht.
     Ook dat beroep treft evenwel geen doel. De kantonrechter baseert dit oordeel op hetgeen
     dienaangaande door de Commissie van Beroep DSI is overwogen in de punten 5.8.3. en 5.8.4.
     van haar uitspraak van d.d. 27 januari 2005, (
www.dsi.nl onder "uitspraken":KCHB 2005 nr.
     91), welke overwegingen luiden:
       " 5.8.3 De Beroepscommissie vindt echter aanleiding om met betrekking tot de vraag of in gevallen
         als het onderhavige plaats is voor toepassing van art. 6:278 BW, ten overvloede, het volgende
         op te merken. Deze bepaling kan in de eerste plaats alleen dan toepassing kan vinden indien
         ter uitvoering van een overeenkomst een prestatie is verricht die als gevolg van ontbinding, vernietiging,
         of nietigheid ongedaan moet worden gemaakt. Het is aan de partij die zich van art.
         6:278 BW wenst te bedienen om te stellen en, zo nodig, te bewijzen of aannemelijk te maken dat
         hij een prestatie als zo-even bedoeld heeft verricht. In de tweede plaats zal moeten blijken dat het
         voor degene die kiest voor het rechtsmiddel dat restitutie meebrengt, deze keuze door wijziging
         van de waarde van de prestatie aantrekkelijker is geworden dan zij dadelijk na de uitvoering van
         de overeenkomst was en dat de keuze juist door deze omstandigheid is ingegeven (zie Toelichting
         Meijers bij art. 6:278 BW, Parl. Gesch. Boek 6, p. 1039, tweede volle alinea). Ook te dezer
         zake rusten stelplicht en bewijslast op degene die op grond van art. 6:278 BW aanspraak maakt
         op bijbetaling.
         5.8.4 Wat het eerste bedoelde aspect betreft moet worden opgemerkt dat de deelnemer niet heeft
         gesteld dat hij een ongedaan te maken prestatie heeft verricht. Uit de overgelegde stukken volgt
         eerder het tegendeel. Het gaat immers om een overeenkomst waarbij de deelnemer zich heeft
         verbonden in eigen naam, maar ten behoeve van en voor rekening van belanghebbende, effecten
         te kopen. Overdracht van de effecten aan belanghebbende vindt echter ingevolge het hiervoor in
         4.1 onder (viii) vermelde art. 5 van de overeenkomst nog niet plaats. Weliswaar wordt daar bepaald
         dat de effecten van rechtswege gaan toebehoren aan belanghebbende nadat deze aan de
         deelnemer heeft betaald wat hij krachtens de overeenkomst aan de deelnemer verschuldigd is,
         maar de levering zal, nu het gaat om effecten waarop de Wet giraal effectenverkeer (verder Wge)
         van toepassing is, moeten geschieden op de wijze zoals vermeld in art. 17 Wge. Op de instelling
         rust vervolgens de verplichting om van een door haar verrichte bijschrijving terstond een kennisgeving
         te zenden aan degene op wiens naam de bijschrijving heeft plaatsgevonden. Dit een en
         ander is niet anders wanneer het de bedoeling mocht zijn de effecten te leveren onder de opschortende
         voorwaarde dat belanghebbende aan de deelnemer heeft betaald wat hij krachtens de
         overeenkomst aan deze verschuldigd is. Van een verkrijging door belanghebbende van de effecten
         van rechtswege, met achterwege laten van levering op de voet van art. 17 Wge, kan geen
         sprake zijn (vgl. HR 23 september 1994, NJ 1996, 461). Nu niet gesteld is dat de effecten op de
         voet van art. 17 Wge zijn bijgeschreven op naam van belanghebbende en evenmin is gebleken
         van het doen van een kennisgeving als bedoeld in art. 25 lid 1 Wge, moet er van worden uitgegaan
         dat geen sprake ervan is dat de overeenkomst is uitgevoerd in de zin van art. 6:278 lid 1
         BW. Reeds hierom is niet aan de voorwaarde voor toepassing van deze bepaling voldaan.

     De kantonrechter neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijn. Voorts is de kan-
     tonrechter van oordeel dat de gevolgen van toepassing van artikel 6:278 BW zich niet verdragen
     met de door de wetgever beoogde, in de artikelen 1:88 en 89 BW vormgegeven bescherming
     van de echtgenoot die geen partij was bij de overeenkomsten daarvoor evenmin toestemming
     heeft gegeven. Dat [Y] eerst een beroep op de nietigheid heeft gedaan nadat koersverliezen
     waren opgetreden, doet daar niet aan af. Die koersverliezen behoren immers nu juist
     tot het soort omstandigheden die aanleiding plegen te zijn voor een beroep op de door de wet-
     geverboogde bescherming. Ook hier geldt dat Aegon het risico van een beroep van [Y] op
     de bescherming van de artikelen 1:88 en 89 BW eenvoudig had kunnen vermijden door de
     overeenkomst mede te laten ondertekenen door [Y] en dat het feit dat zij dat niet gedaan
     heeft, geheel voor haar rekening en risico komt.
 
16. Aegon heeft zich tenslotte beroepen op verrekening van het uit hoofde van de overeenkomst
     aan [U] uitgekeerde dividend ten bedrage van € 734,40. Dat beroep treft wel doel, omdat -
     zoals hiervoor is overwogen - de uit de vernietiging van de overeenkomst voor beide partijen
     voortspruitende ongedaanmakingsverplichting voor [U] meebrengt dat zij het uit de over-
     eenkomst genoten voordeel aan Aegon restitueert.
 
17. Een en ander leidt ertoe dat Y enU recht hebben op terugbetaling door Aegon van het-
     geen zij uit hoofde van de overeenkomst aan Aegon hebben betaald. Volgens [Y] en [U]
     gaat het daarbij om een bedrag ad € 4.932,--. Aegon heeft (conclusie van antwoord § 8.74)
     gesteld dat gaat om een bedrag van slechts € 4.808,89. Dejuistheid van laatstgenoemd bedrag
     is ter comparitie van partijen door [Y] en [U] niet weersproken, zodat van de juistheid daar-
     van dient te worden uitgegaan. Voorts is niet weersproken dat [U] een bedrag ad € 734,40
     aan dividend ontvangen heeft. Per saldo dient dus een bedrag ad € 4.074,49 door
     Aegon aan [Y] en [U] terug betaald te worden.
 
BKR registratie
 
18. Gelet op de zijdens [Y] en [U] ter comparitie van partijen niet weersproken stelling van
     Aegon dat zij ten aanzien van haar zogenaamde Vliegwiel-producten niet aangesloten is bij
     hetBKR en aldaar ter zake van de onderhavige overeenkomst geen registratie van [Y] en
     [U] heeft doen verrichten, zal de hierop betrekking hebbende vordering van [Y] en [U]
     wegens gebrek aan belang worden afgewezen. Dat neemt niet weg dat, indien bedoelde stel-
     lingen van Aegon onjuist mochten blijken te zijn, [Y] en [U] zonodig alsnog zullen kunnen
     vorderen dat Aegon doet wat nodig is om de op hen betrekking hebbende registratie bij het
     BKR ter zake de onderhavige overeenkomst te doen opheffen.
 
Slotsom en kosten
 
19. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering sub I toewijsbaar is voor zover het be-
     treft de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst.
     De vordering sub II is toewijsbaar tot voormeld bedrag ad € 4.074,49.De daarover gevorderde
     wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 22 oktober 2005, zijnde de dag sinds welke
     Aegon ingevolge de brief van de gemachtigde van [Y] en [U] d.d. 12oktober 2005 in ver-
     zuim is.
     Gelet op de toewijzing van de vorderingensub I en II valt niet in te zien welk belang [Y] en
     [U] hebben bij hun vordering sub III. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
     De vordering sub IV zal eveneens worden afgewezen.
     Als voornamelijk in het ongelijkgesteldepartij zal Aegon worden veroordeeld in de proceskosten
     aan de zijde van [Y] en [U] zoals hierna vermeld.
 
Beslissing
 
De kantonrechter:
 
1.  verklaart voor recht dat tussen [U] en Aegon gesloten effectenleaseovereenkomst met de
     naam "Vermogens Vliegwiel-Extra" onder nummer 1600 bij brief van zijn gemachtigde
     d.d. 12 oktober 2005 door [Y] buitengerechtelijk is vernietigd;
 
2.  veroordeelt Aegon om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [Y] en [U] te betalen de
     somma van € 4.074,49 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 oktober 2005
     tot de dag der voldoening;
 
3.  veroordeelt Aegon in de kosten van de procedure aan de zijde van [Y] en [U] tot op deze
     uitspraak vastgesteld op € 277,60 wegens verschotten en € 400,-- wegens salaris van hun ge-
     machtigde;
 
4.  verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af wat meer of anders is gevorderd.
 

Dit vonnis is gewezen door mr. H.S. Wiarda,kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van 21 juni 2006.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL