Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie 's-Gravenhage
 
vm
rolnummer: 456122/04-22985
datum: 12 februari 2008
 
Vonnis in de zaak van:
 
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde: Van Mastrigt & Partners, gerechtsdeurwaarders te 's-Gravenhage,
 
tegen
 
[X],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. drs. E. Oversier.
 
Partijen; worden aangeduid als "Dexia" en "[X].
 
in conventie en in reconventie
 
Procedure
 
1.  De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken:
 
- het tussenvonnis van 25 september 2007;
- de akte van 27 november 2007 van [X].

Overwegingen
 
2.  De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich voor gezamenlijke beoordeling en beslissing. Overgenomen wordt hetgeen in het tussenvonnis is overwogen.
 
3.  De kantonrechter heeft de zaak naar de rol verwezen opdat [X] informatie zou verstrekken, onder bijvoeging van bewijsbescheiden, omtrent haar inkomens- en vermogenspositie ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en aan te geven of, en zo ja, welke ervaring zij toentertijd had met effecten.
 
4.  Ter rolle van 27 november 2007 heeft [X] onder overlegging van producties doen meedelen, zakelijk weergegeven, dat zij thans 82 jaar oud is en leeft van een netto inkomen uit pensioen van €1.139,67 per maand, geen onroerend goed en geen tegoeden van enige omvang bezit en in 1999 geen enkele ervaring met beleggen had.
 
Rechtsoverwegingen
 
Toepasselijkheid Wck
 
5.  [X] heeft zich er op beroepen dat deze overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is, omdat niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9, 28 lid 1, 30, derde lid onder c en 34 Wck, hetgeen door Dexia is bestreden.
 
6.  Overwogen wordt dat in de Wck onder krediettransactie onder meer wordt verstaan iedere overeenkomst en ieder samenstel van overeenkomst met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (artikel 1 aanhef en sub a onder 1 Wck). De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder meer hierdoor dat Dexia aan [X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover [X] rente verschuldigd was, en welk bedrag hij gedurende de looptijd diende terug te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan bovengenoemde definitie. In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 Wck (Kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68) onder meer vermeldt:
    "Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren."
Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de Wck is voldaan, is deze wet op de onderhavige overeenkomst van toepassing.
Hierbij is in aanmerking genomen dat de overeenkomst niet valt onder de uitzondering van artikel 4 lid 1 onder h Wck. In het onderhavige geval was immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van belening van effecten van [X], reeds omdat volgens de voorwaarden de onderhavige aandelen niet eerder dan aan het einde van de looptijd eigendom zouden worden van [X]. Ook uit de memorie van toelichting op de Wck (Kamerstukken II 1986-1987,19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin - kort samengevat - wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de Wck te brengen omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de onderhavige waarin van belening geen sprake is. De hiertegenover staande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van Kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel Handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (Kamerstukken II 2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenlease-constructies onder de uitzondering van artikel 4 lid 1 onder h Wck vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor geciteerde passage in de memorie van toelichting op de Wck, en gaat uit van de kennelijk onjuiste opvatting dat aandelenlease-constructies mede inhouden dat de kredietnemer aan de kredietgever zekerheid verstrekt op aandelen die hem (de kredietnemer) in eigendom toebehoren.
 
Ontbreken vergunning ex artikel 9 Wck
 
8.  Nu vast is komen te staan dat de Wck op de onderhavige overeenkomst van toepassing is, staat tevens vast dat Dexia over een vergunning als bedoeld in artikel 9 Wck diende te beschikken. Dexia erkent geen Wck vergunning te hebben (gehad).
 
9.  De kantonrechter overweegt dat uit de systematiek van de Wck volgt dat het sluiten van een onder het bereik van de Wck vallende kredietovereenkomst zonder te beschikken over de vereiste vergunning, de overeenkomst niet nietig of vernietigbaar maakt, maar slechts leidt tot strafbaarheid van de kredietinstelling. In de Wck is immers telkens nauwkeurig aangegeven welke afwijkingen van de bepalingen van die wet leiden tot nietigheid dan wel vernietigbaarheid. Daarentegen kent die wet geen bepaling die inhoudt dat het ontbreken van de vergunning leidt tot nietigheid of vernietigbaarheid van de kredietovereenkomst, doch wordt het sluiten van kredietovereenkomst zonder vergunning in artikel 69 Wck strafbaar gesteld.
 
10. De vernietigbaarheid van de overeenkomst volgt ook niet uit artikel 3:40 lid 2 BW,
aangezien het vergunningvereisté van artikel 9 Wck niet de strekking heeft de geldigheid van de zonder die yergunnihg gesloten overeenkomst aan te tasten en het ontbreken van de vergunning ingevolge artikel 3:40 lid 3 BW derhalve niet leidt tot vernietigbaarheid van de overeenkomst.

Schending van de artikelen 28 en 30, derde lid onder c en 34 Wck
 
11. Ten aanzien van de artikelen 28 en 34 Wck wordt overwogen dat de wetgever aan de schending van deze bepalingen kennelijk welbewust evenmin een civielrechtelijke sanctie heeft verbonden. Dit geldt a fortiori ten aanzien van artikel 30, derde lid onder c Wck, nu het vijfde lid van dit wetsartikel nadrukkelijk bepaalt dat de kredietovereenkomst vernietigbaar is, indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste en tweede lid en schending van het derde lid hierbij niet wordt genoemd. Dit brengt mee dat schending van voornoemde wetsbepalingen evenmin leidt tot nietigheid dan wel vernietigbaarheid van de overeenkomst. De stellingen van partijen betreffende schending van de artikelen 28 en 30, derde lid onder c en 34 Wck behoeven dan ook geen nadere bespreking.
 
12. De slotsom is dat de ingedingzijnde overeenkomst niet op grond van de Wck nietig of vernietigbaar is.
 
Beroep op dwaling, misbruik van omstandigheden en bedrog
 
13. [X] heeft zich onder meer beroepen op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling aan haar zijde, misbruik van omstandigheden en bedrog door Dexia. In het voetspoor van de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam (NJF 2004 nrs. 410 en 411 en JOR nrs. 238 en 239), is de kantonrechter echter van oordeel dat de overgelegde reclame van Dexia voor de WinstVerDriedubbelaar (nog net) niet als misleidend kan worden aangemerkt en dat het beroep op dwaling of bedrog op deze grond niet kan slagen. Ook overigens behoort de gestelde maar betwiste dwaling in de gegeven omstandigheden voor risico en rekening van [X] te blijven, en zijn er voorts te weinig concrete doorslaggevende feiten of omstandigheden gesteld die — indien bewezen - zouden kunnen leiden tot de vergaande conclusie dat er sprake is van dwaling die, bedrog dat of misbruik van omstandigheden dat de door [X] beoogde algehele vernietiging van de overeenkomst van aandelenlease zou kunnen rechtvaardigen.
 
Zorgplicht
 
14. [X] heeft voorts aangevoerd dat Dexia haar zorgplicht in meerdere opzichten heeft geschonden. De kantonrechter stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie»van de Hoge Raad (NJ 1998 nrs. 192 en 660, NJ 1999 nr. 285) financiële instellingen zoals Dexia gelet op hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht hebben jegens ondermeer hun (potentiële) cliënten zoals [X]. Weliswaar zagen deze arresten niet op constructies van aandelenlease, maar gelet op de aan de onderhavige overeenkomst verbonden en gebleken grote risico's — naar de kern genomen gaat het om beleggen met geleend geld - bestaat er geen aanleiding in dit soort gevallen anders te oordelen.
 
15. Overeenkomstig de gepubliceerde uitspraken van de rechtbank Amsterdam en de klachtencommissie DSI (NJF 2004, nrs. 410 en 446), is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst van aandelenlease met name gehouden was aan art. 28 van de toepasselijke versie van de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer (NR) waarin voormelde bijzondere zorgplicht van banken nader is gecodificeerd, en waaraan niet afdoet dat Dexia een kant-en-klaar effectenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel, alleen al omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de bijzondere zorgplicht zoals de Hoge Raad die in voormelde vaste jurisprudentie aan banken heeft voorgeschreven. Anders dan Dexia betoogt, kan voorts de restschuld van de lening - waarop de NR niet ziet - niet worden geabstraheerd van de belegging in aandelen, omdat de overeenkomst van aandelenlease als geheel moet worden beoordeeld. De cliënt uit de kennelijke doelgroep van Dexia zal, zoals Dexia zelf ook opmerkt, veelal kiezen voor het leasen van aandelen, omdat het hem of haar ontbreekt aan financiële middelen om zelf het aankoopbedrag voor de effecten te financieren.
 
16. De kantonrechter is van oordeel dat Dexia op de voet van art. 28 NR [X] tenminste rekenschap had behoren te geven van de vraag of haar potentiële wederpartij naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zou beschikken om aan alle uit de overeenkomst van aandelenlease voortvloeiende verplichtingen te voldoen. Dexia had erop bedacht dienen te zijn dat tot haar wederpartijen veelal personen zouden behoren die niet over voldoende inzicht in en/of ervaring met beleggen beschikken om zich zelfstandig in effectentransacties te begeven. Reeds gelet op die omstandigheid mocht van een deskundige als Dexia worden verwacht dat de potentiële afnemers van dit aangeboden effectenlease-product indringend werden gewezen op de daaraan verbonden grote risico's, ook al heerste er destijds onder velen de verwachting dat de aandelenkoersen min of meer aanhoudend zouden blijven stijgen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia in ieder geval ten aanzien van het onderzoek naar de bij haar wederpartij te verwachten bestedingsruimte onvoldoende zorg betracht, omdat zij slechts heeft onderzocht of haar afnemer geregistreerd stond bij het BKR.
 
17. Over de eigen financiële omstandigheden en beleggingservaring heeft [X], door Dexia niet weersproken, gesteld als in r.o. 4 is overwogen. Niet is gesteld of gebleken dat Dexia zich in deze financiële en overige omstandigheden van [X] heeft verdiept toen zij de overeenkomst van aandelenlease met [X] afsloot. Dexia heeft zich er klaarblijkelijk in het geheel niet van vergewist of deze overeenkomst wel paste in de financiële situatie, beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring van [X], en hoe deze een eventuele restschuld zou kunnen betalen. Ook het door of namens Dexia verschafte informatiemateriaal over de relatief complexe structuur en het wezen van de WinstVerDriedubbelaar - beleggen met geleend geld, met het risico van een restschuld bovenop de inleg bij relevante koersdalingen - is bepaald niet optimaal te noemen jegens consumenten zonder beleggingservaring en zonder inzicht in financieel-juridische constructies zoals [X]. Door al deze nalatigheden is Dexia tekortgeschoten in haar bovenbedoelde bijzondere zorgplichten die zij jegens [X] in acht had te nemen. Uit dien hoofde is Dexia aansprakelijk voor het als gevolg daarvan door [X] ondervonden nadeel.
 
18. Daarbij moet echter mede in aanmerking worden genomen dat ook [X] een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van haar eigen onbezonnen keuze tot deelname aan deze riskante overeenkomst van aandelenlease: Kennelijk  uit winstbejag of naïviteit heeft [X] immers in het risico van een negatieve afloop — waarop [X] blijkens het overgelegde reclame- en informatiemateriaal wel, zij het zeer summier en in versluierde bewoordingen is gewezen - blijkbaar geen aanleiding gezien om van de transactie af te zien of om tenminste nadere inlichtingen in te winnen over de aard en risico's van het aangevraagde product alvorens het contract als meerderjarige te ondertekenen. Beide partijen hebben aldus bijgedragen aan het ontstaan van het nadeel. De verantwoordelijkheid van Dexia als professionele partij en als bank, belast met bovenbedoelde bijzondere maatschappelijke zorgplicht, weegt naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aanmerkelijk zwaarder dan die van [X] als onervaren consument.
 
19. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, is de kantonrechter van oordeel dat Dexia naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak kan maken op betaling door [X] van (enig deel van) de restschuld. Voorts dient Dexia in beginsel de door [X] bij de Koopsom Vliegwiel overeenkomst betaalde inleg ad (36 x € 113,93= ) € 4.101,48 terug te betalen. Daarbij dient echter in aanmerking genomen te worden dat ervan uitgegaan mag worden dat [X] bereid was het bedrag van zijn inleg in aandelen te beleggen en dat zij zich er ook van bewust was dat zij door dit bedrag in aandelen te beleggen koersrisico zou lopen. Daarom brengt de billijkheid naar het oordeel van de kantonrechter mee dat de door Dexia aan [X] te betalen schadevergoeding (de restitutie van het inlegbedrag) aldus wordt gecorrigeerd, dat deze beperkt wordt tot 75 % van het inlegbedrag en dat het restant voor rekening van [X] blijft.
 
20. Het voorgaande leidt ertoe dat de schade van [X] ten gevolge van het onrechtmatig handelen van Dexia gesteld moet worden op het bedrag van de restschuld uit de overeenkomst (volgens de eindafrekening een bedrag ad € 3.078,77), alsmede ver meerderd met een bedrag ad € 3.076,11 (75% van de door haar betaalde inleg). Per saldo komt dat erop neer dat Dexia geen aanspraak heeft op betaling van de restschuld en dat zij aan [X] een bedrag terug dient te betalen ad € 3.076,11.
 
Het beroep op artikel 6:278 BW
 
21. Het beroep van Dexia op artikel 6:278 BW kan haar - wat daar verder van zij - in het onderhavige geval niet baten. Dat artikel kan immers slechts aan de orde komen in geval van vernietiging of nietig verklaring, dan wel van ontbinding van de overeenkomst. Daarvan is in dit geval echter geen sprake.
 
Slotsom en kosten
 
22. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom buiten bespreking blijven.
 
23. Het voren overwogene leidt tot de conclusie dat de vordering van Dexia in conventie zal worden afgewezen, en dat de vordering van [X] in reconventie in zoverre toewijsbaar zijn dat Dexia veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag van        s !
€ 3.076,11. De wettelijke rente daarover is toewijsbaar vanaf 14 december 2004, de da-.   rum van de eis in reconventie.
 
24. Als de geheel of grotendeels in het ongelijk gestelde partij moet Dexia worden veroordeeld in de proceskosten van [X] in conventie en in daarmee nauw samenhangende reconventie.
 
Beslissingen
 
De kantonrechter, recht doende in conventie en in reconventie:
 
-   veroordeelt Dexia in reconventie om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te betalen een bedrag van € 3.076,11, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 december 2004 tot de dag der algehele voldoening;
 
-   veroordeelt Dexia tot betaling van € 800,- aan [X] voor de geliquideerde proceskosten in conventie en in reconventie.
 
-   verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 
-   wijst het in conventie gevorderde en het in reconventie meer of anders gevorderde af.
 

Dit vonnis is gewezen door mr. Von Maltzahn en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 februari 2008 in het bijzijn van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL