Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaak- en rolnummer: 1043050 DX EXPL
09-249
Vonnis van: 30 juni 2010
F.no.: 695
Vonnis van de
kantonrechter
inzake
[X],
wonende te
[woonplaats],
eisende partij,
nader te noemen: [X],
gemachtigde: mr. N.
Boerman-Bove,
tegen
de naamloze vennootschap Dexia Bank
Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
nader
te noemen: Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden
Gerechtsdeurwaarders.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt
uit:
- de dagvaarding
van 17 april 2009, met producties;
- de
conclusie van antwoord, met producties;
- het
tussenvonnis van 8 juli 2009, waarbij een comparitie is
bepaald;
- het procesverbaal van comparitie van
23 april 2010, met de daarin genoemde stukken.
Daarop is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de
beslissing
1. De
feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast:
1. 1. Dexia is de rechtsopvolgster onder
algemene titel van Bank Labouchere N. V., alsmede van Legio-Lease B.V. Waar
hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede
begrepen.
1.2. [Y] (hierna: [Y]), de wijlen
echtgenoot van [X], heeft de volgende overeenkomst tot effectenlease (hierna: de
lease-overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als
wederpartij Dexia. De lease-overeenkomst is tot stand gekomen via bemiddeling
door tussenpersoon NBG Finance.
Contractnr.
Datum Naam overeenkomst
Leasesom Looptijd
21201227
11-03-1999 Capital
Effect
€65.365,20 240 mnd
1.3. In totaal heeft [Y] op grond van
de lease-overeenkomst een bedrag van € 13.073,04 aan maandtermijnen aan Dexia
vooruitbetaald en € 3.215,71 aan dividenden en andere voordelen
ontvangen.
1.4. De lease-overeenkomst is
inmiddels geëindigd. Dexia heeft met betrekking tot de lease-overeenkomst een
eindafrekening opgesteld waaraan de kantonrechter de volgende gegevens
ontleent:
Datum eindafrekening Saldo
eindafrekening Waarvan achterstallige
termijnen Datum
betaald
04-03-2004
7-6
7.235,17
€
0,00
19-03-2004
1.5. Bij brief van 15 december 2005
heeft de gemachtigde van [Y] namens hem de vernietiging/ontbinding van de
lease-overeenkomst ingeroepen op na te melden gronden en terugbetaling gevorderd
van de door [Y] aan Dexia betaalde bedragen, binnen een termijn van twee
weken.
1.6. [Y] is op 4 maart 2009
overleden. [X] is door erfopvolging de rechtsopvolgster van [Y] onder algemene
titel geworden ten aanzien van de rechten en plichten die verband houden met de
lease-overeenkomst.
2. Het
geschil
2.1. [X] vordert - na wijziging van
eis - op gronden als vermeld in de processtukken dat de kantonrechter bij
vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: voor recht verklaart dat de
lease-overeenkomst reeds buitengerechtelijk is vernietigd op grond van
misleiding met alle daarbij behorende gevolgen en dat alle door [Y] betaalde
gelden aan Dexia onverschuldigd zijn geschied;
Subsidiair: voor recht verklaart dat de
lease-overeenkomst reeds buitengerechtelijk is vernietigd op grond van bedrog
met alle daarbij behorende gevolgen en dat alle door [Y] betaalde gelden aan
Dexia onverschuldigd zijn geschied:
Meer subsidiair: voor recht verklaart dat
de lease-overeenkomst al buitengerechtelijk is vernietigd op grond van dwaling
met alle daarbij behorende gevolgen en dat alle door [Y] betaalde gelden aan
Dexia onverschuldigd zijn geschied;
Meer subsidiair: voor recht verklaart dat
de lease-overeenkomst al buitengerechtelijk is vernietigd op grond van misbruik
van omstandigheden met alle daarbij behorende gevolgen en dat alle door [Y]
betaalde gelden aan Dexia onverschuldigd zijn geschied.
Voorts vordert [X] dat de kantonrechter Dexia
veroordeelt om aan [X], op basis van onverschuldigde betaling artikel 6:203 BW,
te voldoen tegen bewijs van kwijting een bedrag van € 17.391,69, vermeerderd met
de wettelijke rente dan wel vermeerderd met een rente gelijk gesteld aan de
wettelijke rente vanwege vergoeding van de schade en kosten ingevolge artikel
6:206 BW, vanaf het moment dat de betalingen zijn verricht dan wel zijn
aangevangen dan wel de lease-overeenkomst is aangevangen, althans vanaf de dag
dat Dexia in verzuim verkeert tot aan de dag der betaling, althans vanaf de
datum van de dagvaarding tot aan de dag der betaling. Tevens vordert [X] dat de
kantonrechter voor recht verklaart dat de uitbetaling van voornoemd bedrag dient
te worden gedaan aan de Stichting Derdengelden Juridico te Almelo middels
bankrekeningnummer 61.37.25.956 conform het gestelde in de
volmacht.
Ten slotte vordert [X] dat de kantonrechter Dexia
beveelt, op straffe van een direct opeisbare dwangsom te verbeuren voor iedere
dag dat Dexia na 3 dagen na betekening van het vonnis nalaat aan dit vonnis te
voldoen, het BKR op te dragen om alle noteringen te laten verwijderen/ongedaan
te maken en voorts Dexia beveelt, op straffe van een direct opeisbare dwangsom
te verbeuren voor iedere dag dat Dexia na 3 dagen na betekening van het vonnis
nalaat aan dit vonnis te voldoen, om voormelde bedragen te betalen aan Stichting
Derdengelden Juridico. Ten slotte vordert [X] dat de kantonrechter Dexia
veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
2.2. [X] heeft aan deze vorderingen -
voor zover van belang - ten grondslag gelegd dat Dexia de op haar rustende
zorgplicht heeft geschonden, alsmede dat (de raadsvrouw van) [Y] bij brief van
15 december 2005 de lease-overeenkomst heeft vernietigd dan wel ontbonden op
grond van schending van de zorgplicht, misbruik van omstandigheden,
wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame, dwalingen strijd met de
Wet op het Consumentenkrediet.
2.3. Dexia heeft de vorderingen en de
grondslag daarvan bestreden op gronden die, voor zover van belang, hierna aan de
orde zullen komen.
3. De
beoordeling
Misleidende reclame, misbruik van
omstandigheden en dwaling
3.1. In zijn arrest van 5 juni 2009
(LJN BH 2815) heeft de Hoge Raad voor soortgelijke geschillen een aantal
rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, die de kantonrechter
overneemt. In essentie komt dit in de onderhavige zaak neer op het volgende.
3.1.2. Maatstaf bij de vraag of sprake is van misleidende
reclame is - kort gezegd -hetgeen kon worden begrepen dooreen gemiddeld
geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument bij kennisneming van de
betreffende reclame (zie HvJ EG 16 juli 1998, C-210/96, NJ 2000, 374). Getoetst
aan deze maatstaf, is geen sprake van misleidende reclame. Voor een andere
maatstaf, die uitgaat van een minder dan gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en
oplettende gewone consument, is geen plaats. Dat uit de op Dexia rustende
bijzondere zorgplicht een waarschuwingsplicht voorvloeit, noopt ook hier niet
tot een ander oordeel.
3.1.3. Er is geen sprake van misbruik van
omstandigheden, nu niet is gebleken dat Dexia wist of moest begrijpen dat [Y]
door bijzondere omstandigheden werd bewogen tot het aangaan van de
lease-overeenkomst en het tot stand komen daarvan heeft bevorderd, ofschoon
hetgeen Dexia wist of moest begrijpen hem daarvan had behoren te
weerhouden.
3.1.4. Dexia heeft middels het als productie
overgelegde informatiemateriaal voldoende duidelijk gemaakt dat er sprake was
van het verstrekken van een geldlening, dat aan de lease-overeenkomsten
koersrisico's waren verbonden en dat het risico bestond van een tekort
(restschuld) in het geval dat de overeenkomsten (tussentijds) zouden worden
beëindigd en de waarde van de effecten ontoereikend zou zijn om de aankoopsom
volledig te voldoen. Op die grond faalt het beroep op dwaling. Dit laat onverlet
dat - zoals hierna nog aan de orde komt - op Dexia uit hoofde van haar
bijzondere zorgplicht een waarschuwingsplicht van andere aard rust.
3.2. [X] heeft na het reeds genoemde
arrest van de Hoge Raad haar beroep op dwaling gehandhaafd. In haar akte van
wijziging heeft [X] het volgende aangevoerd. De tussenpersoon NBG Finance heeft
bij de afspraak met [Y] een prognose meegenomen waaruit onder andere volgde dat
de zogenaamde Break-Even Koersstijging 3,04% was. Dit hield in dat iedere
koersstijging boven dit punt tot winst leidde. [X] stelt dat dit onjuist is.
Winst wordt immers pas gemaakt wanneer de koersstijging van de aandelen hoger is
dan hetgeen wordt betaald aan effectieve rente voor het betreffende contract,
zoals ook veelvuldig door Dexia in haar verweren is aangevoerd. De Break-Even
Koersstijging is gelijk aan het Break-Even Punt. Aan de hand van 2 grafieken
heeft [X] geïllustreerd dat indien een bedrijf minder dan een x aantal producten
maakt verlies wordt geleden. Tevens heeft [X] gesteld dat de kapitaalprognoses
niet kloppen. Bij een koersstijging van lager dan hetgeen men betaald aan
effectieve rente zou men al winst maken, maar dit is onjuist. De stijging van de
aandelen moet om quitte te spelen even hoog zijn aan de betaalde effectieve
rente voor de lease-overeenkomst. Dat is ongeveer 4 maal de genoemde Break-Even
Koersstijging van 3,04%.
3.3. Daarnaast heeft [X] aangevoerd
dat de stelling van Dexia dat dwaling niet meer als argument kan worden
aangevoerd wegens de uitspraak van de Hoge Raad van 5 juni 2010 (LJN BH 2815)
onjuist is. De Hoge Raad is uitgegaan van overeenkomsten van Legio Lease, de
wijze waarop bij Legio Lease de verkoop plaatsvond en de informatieverstrekking
voorafgaande en ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst. Er is sprake
van op verschillende momenten en divers verstrekt informatiemateriaal en hieruit
valt volgens de Hoge Raad op te maken dat sprake is van beleggen met geleend
geld. Echter hiervan is geen sprake bij de overeenkomsten van Dexia. De
overeenkomsten zijn tot stand gekomen via tussenpersonen. Dexia weet niet welke
informatie de tussenpersonen hebben verstrekt en wat tijdens het gesprek ter
sprake is gekomen. Het enige dat in ieder geval verstrekt is, is de overeenkomst
met op de achterzijde de algemene voorwaarden. Bovendien geeft de Hoge Raad in
zijn reeds genoemde arrest weer dat wanneer de wederpartij heeft voldaan aan
zijn waarschuwingsplicht en door de wederpartij tijdig inlichtingen zijn
verstrekt omtrent de wezenlijke kenmerken van de overeenkomst, die in de gegeven
omstandigheden zijn vereist, er is voldaan aan de mededelingsplicht van de
wederpartij. In casu heeft Dexia niet tijdig inlichtingen verstrekt over de
wezenlijke kenmerken van de overeenkomst, aldus steeds [X].
3.4. Op grond van het hiervoor onder
3.1. en 3.2. gestelde komt [X] tot de slotsom dat indien [Y] destijds had
geweten wat de werkelijke situatie was en dat bij een stijging van de aandelen
van 3,04% nog steeds verlies gemaakt zou worden, hij de lense-overeenkomst nooit
had getekend. [X] herhaalt het beroep op dwaling waarop [Y] zich reeds heeft
beroepen bij brief van 15 december 2005 en verzoekt bekrachtiging
hiervan.
3.5. Ter comparitie hebben de
gemachtigde van Dexia en degene die namens Dexia aanwezig was beiden verklaard
dat zij over onvoldoende kennis van het product Capital Effect beschikken om op
het beroep van [X] te reageren. Zij hebben tevens verklaard zich evenmin op een
reactie op dit beroep voorbereid te hebben. Volgens de gemachtigde van Dexia
hebben zij als gevolg van werkvoorraad bij Dexia, een korte voorbereidingstijd
en de omstandigheid dat het beroep van [X] afwijkt van doorgaans door
wederpartijen ingenomen standpunten, onvoldoende kennis genomen van dit
onderdeel van de akte van wijziging. De gemachtigde van Dexia heeft op grond van
het bovenstaande dan ook verzocht schriftelijk te mogen reageren op het bij akte
van wijziging onder 4. door [X] gedane beroep op onder meer
dwaling.
3.6. De kantonrechter is thans van
oordeel dat het feit dat winst pas wordt gemaakt wanneer de koersstijging van de
aandelen hoger is dan hetgeen wordt betaald aan effectieve rente voor het
betreffende contract en dat dit niet de zogenaamde Break-Even Koersstijging van
3,04% was - wat hiervan overigens ook zij - door [Y] uit de op dit punt
voldoende duidelijke tekst van de lease-overeenkomst had kunnen worden afgeleid.
Immers, de leaseovereenkomst vermeldt expliciet een rentepercentage en het
totaal daarmee gemoeide bedrag. Voorts had het op de weg van [Y] gelegen om bij
eventuele onduidelijkheden van zijn zijde daarover nadere inlichtingen in te
winnen. Dit brengt mee dat de leaseovereenkomst niet op grond van dwaling
aantastbaar is.
Bedrog
3.7. In het arrest van het hof te
Amsterdam van 14 oktober 2008, LJN: BF8807, zijn voor soortgelijke geschillen
een aantal rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, die de
kantonrechter overneemt. In de onderhavige zaak komt dit erop neer dat de door
[X] genoemde omstandigheden geen van alle, en evenmin in onderlinge samenhang,
bedrog oplevert zoals bedoeld in artikel 3:44, derde lid. Burgerlijk Wetboek,
zodat het beroep op bedrog dient te worden afgewezen. Uit die omstandigheden
blijkt immers niet van enige opzettelijk gedane onjuiste mededeling, een
opzettelijk verzwijgen van enig feit of een andere kunstgreep van Dexia erop
gericht om [Y] tot het aangaan van de lease-overeenkomst te bewegen, zoals
artikel 3:44, derde lid, Burgerlijk Wetboek vereist voor de aanwezigheid van
bedrog.
Zorgplicht
3.8. Voor de maatstaven en
beoordelingskaders met betrekking tot het beroep op zorgplicht verwijst de
kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837)
en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) en van het gerechtshof Amsterdam van I december
2009 (LJN BK4978, BK498I, BK.4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen.
Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld
die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing
van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de
volgende conclusies:
A. Dexia heeft haar bijzondere
zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor
onrechtmatig gehandeld;
B. [Y] heeft schade geleden,
bestaande uit verschuldigde termijnen en
restschuld:
C. er is voldoende causaal verband
aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van
Dexia.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de
kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL09I2), in het bijzonder de
rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 daarvan, welke hier worden
overgenomen.
3.9. In het onderhavige geval dient
op de schade eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in
artikel 6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [Y]
wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De
wijze waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet. Voorde concrete berekening in
het onderhavige geval wordt verwezen naar bijlage II bij dit
vonnis.
3.10. Ingevolge artikel 6:100 BW dient in
mindering te worden gebracht al het voordeel dat [Y] ingevolge de
lease-overeenkomst heeft genoten, zoals aan [Y] betaalde of toekomende
dividenden. Voor zover [Y] een batig saldo heeft behaald uit eerdere
effectenlease-overeenkomsten die zijn geëindigd vanaf een tijdstip gelegen één
jaar vóór het aangaan van de in de onderhavige procedure betrokken
lease-overeenkomst, dient ook dit saldo in mindering te worden gebracht. Het in
mindering te brengen voordeel bedraagt in totaal 6 3.215,71. De kantonrechter
zal dit voordeel in eerste instantie in mindering brengen op de schade bestaande
uit de verschuldigde rente en eventuele periodieke aflossingen en vervolgens,
voor zover dan nog een deel van het voordeel resteert, op de restschuld. Dit
ligt het meest voor de hand, omdat deze betalingsverplichtingen zich eerder
hebben voorgedaan dan dat de restschuld zich openbaarde.
3.11. Nadat het (eventuele) voordeel op de
schade in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre
de resterende door [Y] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen
schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn rekening moet blijven. Daarbij
dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld.
Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis
van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden
overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van
beëindiging 'verschuldigde' termijnen en niet slechts van de 'betaalde'
termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet
uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar
onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
Termijnen
3.12. In dit geval zou nakoming door Dexia
van haar onderzoeksplicht hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de
lease-overeenkomst niet had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke
verwachting niet een onaanvaardbaar zware financiële last op [Y] werd gelegd. In
navolging van het Amsterdamse hof zou deze (na verrekening van voordcel
resterende) schade aan termijnen geheel voor rekening van [Y] behoren te
blijven.
3.13 Voor de aan bovenbedoelde
beoordeling ten grondslag liggende berekening wordt verwezen naar de aan dit
vonnis gehechte bijlage I. Deze berekening is gebaseerd op hetgeen het
Amsterdamse hof dienaangaande in zijn arresten van I december 2009 heeft
overwogen. De kantonrechter heeft daarbij, in navolging van het Amsterdamse hof,
in aanmerking genomen de zogenoemde "Nibud-basisnorm" (Y) en het door Nibud
gehanteerde basisbedrag met betrekking tot de (netto) woonlasten, behorende bij
de gezinssamenstelling van [Y] ten tijde van het aangaan van de
lease-overeenkomst (voor de normbedragen die het Nibud met betrekking tot de
verschillende gezinssituaties door de jaren heen heeft gepubliceerd, verwijst de
kantonrechter naar :
www.rechtspraak.nl/Gerechten/Rechtbanken/Amsterdam/Actualiteiten/Basis+en+woonlastnormen.htm).
Restschuld
3.14. Ten aanzien van de restschuld stelt
de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomsten voldoende duidelijk
kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd
in effecten, dat [Y] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het
geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de
effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is
overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de
(na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld in
beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [Y] behoort te
blijven.
Algemeen
3.15. Onder verwijzing naar de in bijlage
II weergegeven berekening, brengt het voorgaande mee dat Dexia aan schade dient
te dragen € 4.823,45 wegens restschuld en Dexia dit bedrag als schadevergoeding
aan [X] is verschuldigd.
3.16. Zoals hiervoor reeds is overwogen
bevat de door Dexia, althans door de tussenpersoon - voor wie Dexia
aansprakelijk is -. verstrekte prognose bij het product Capital Effect
(productie 2 bij de akte van wijziging van [X]) andere gegevens dan de tekst van
de lease-overeenkomst. In de prognose wordt gesproken van een Break-Even
Koersstijging van 3,04%, waarbij iedere koersstijging boven dit punt tot winst
leidt. UiTde lease-overeenkomst valt echter af te leiden dat een hoger
percentage aan effectieve rente wordt betaald zodat eerst sprake kan zijn van
winst indien de aandelenkoers hoger is dan de effectief betaalde rente. Ofschoon
[Y] het voorgaande had kunnen weten door raadpleging van de inhoud van de
lease-overeenkomst moet ervan worden uitgegaan dat deze prognose [Y] (extra)
heeft doen bewegen de lease-overeenkomst aan te gaan. Naar het oordeel van de
kantonrechter geven de geschetste omstandigheden in dit geval aanleiding het
ontstaan van de door [Y] geleden schade aan Dexia zwaarder toe te rekenen.
Wegens de reeds genoemde omstandigheden is de kantonrechter van mening dat de
billijkheid vereist dat Dexia een bedrag van € 8.500,00 als schadevergoeding aan
[X] dienl te betalen.
Wettelijke rente
3.17. Dexia is over de door haar te betalen
schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij
dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b, BW treedt
verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van
rechtswege in als zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas
intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is
ontstaan. In dit geval kon pas op het moment van beëindiging van de
lease-overeenkomst worden vastgesteld dat schade was geleden, zodat Dexia steeds
op de dag van de eindafrekening, zijnde 4 maart 2004. in verzuim is geraakt en
dus vanaf die datum wettelijke rente is verschuldigd.
Proceskosten
3.18. Gelet op de uitslag van de procedure
dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het
geding.
Buitengerechtelijke kosten
3.19. De gevorderde buitengerechtelijke
kosten worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of"gebleken dat werkzaamheden
zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van
de zaak. Voor zover [X] vergoeding vordert van kosten voor het bij derden
opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241 Rv bedoelde kosten,
en derhalve tot de proceskosten.
BKR-registratie
3.20. Nu Dexia onweersproken heeft gesteld
dat er ten aanzien van de leaseovereenkomst geen registratie (meer) bestaat
wordt de vordering met betrekking tot de BKR-registratie afgewezen wegens gebrek
aan belang.
De beslissing
De kantonrechter:
I. veroordeelt Dexia aan
[X] te betalen een bedrag van € 8.500,00, te vermeerderen met de wettelijke
rente daarover vanaf 4 maart 2004 tot aan de dag der algehele
voldoening;
II. veroordeelt Dexia in de
kosten van de procedure aan de zijde van [X] gevallen, tot aan deze uitspraak
begroot op:
- voor verschuldigd griffierecht
€ 208,00
- voor salaris van
gemachtigde €
750,00
totaal:
€ 958,00
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief
btw;
III. verklaart dit vonnis tot zover
uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders
gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den
Reek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni
2010 in tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL