Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

vonnis
 
RECHTBANK AMSTERDAM
 
Sector Kanton
 
Locatie Amsterdam
 
zaak- en rolnummer: 1110759 DX EXPL 09-675
vonnis van: 15 augustus 2012
f.no.: 722
 

Vonnis van de kantonrechter
 
inzake
 
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie
nader te noemen: [X],
gemachtigde: mr. G. van Dijk,
 
tegen
 
de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: mr. T.R. van Ginkel.
 
De procedure
 
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
 
-     de dagvaarding van 7 december 2009, met producties;
-     de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie van Dexia, met producties;
-     het tussenvonnis van 24 maart 2010, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
-     het proces-verbaal van comparitie van 26 augustus 2010, met de daarin genoemde stukken waaronder een nadere akte
      na tussenvonnis/akte vermeerdering van eis/conclusie van antwoord in reconventie met producties;
-     de antwoordakte tevens houdende akte vermeerdering van eis van Dexia, met producties;
-     de antwoordakte van [X], met producties.
 
1.2.  Daarna is nader vonnis bepaald op heden.
 
Gronden van de beslissing
 
2.    De feiten
 
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
 
2.1.  Dexia Bank Nederland N.V., de vennootschap die aanvankelijk procespartij was, is na een fusie met haar aandeeihoudster verdwenen als rechtspersoon. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
 
2.2.  Tussen [X] en Dexia zijn in 2001 effecten lease-overeenkomsten tot stand
gekomen met de contractnummers 23200---, 22600---,22600--- en 22600---, hierna te noemen: de lease-overeenkomsten.
 
2.3.  Voor de totstandkoming van deze lease-overeenkomsten heeft [Y], de echtgenote van [X] (hierna: [Y]) geen (schriftelijke) toestemming verleend.
 
2.4.  Bij brief van 3 februari 2005 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [Y] met een beroep op artikel i:S9 BW de lease-overeenkomsten willen vernietigen.
 
2.5.  De lease-overeenkomsten maakten onderdeel uit van een door een tussenpersoon van Spaar Select B.V. opgesteld en op naam van [X] en [Y] gesteld 'persoonlijk financieel plan' van 5 februari 2001.
 
3.    De vorderingen in conventie
 
3.1.  [X] vordert - na vermeerdering van eis - dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
 
1. Primair. Dexia veroordeelt tot terugbetaling aan [X] van de som van € 57.809,87,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van vernietiging tot aan de dag van betaling; Subsidiair. Dexia veroordeelt om [X] de som van €54.916,-terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data waarop de betalingen door [X] zijn gedaan tot aan de dag der voldoening;
2. Voorwaardelijk, voor het geval Dexia met betrekking tot [X] een of meerdere coderingen aan de Stichting BKR heeft doorgegeven, Dexia veroordeelt om binnen twee weken na het vonnis te bewerkstellingen dat de registratie van [X].bij het Bureau Krediet Registratie te Tiel (BKR) ongedaan wordt gemaakt, zulks op straffe van een dwangsom;
3. Dexia veroordeelt om aan [X] de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten te vergoeden, forfaitair vast te stellen op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief in eerste aanleg met een maximum van 15% van de hoofdsom, te vermeerderen met de BTW, of althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
4. Dexia veroordeelt in de kosten van het geding.
 
3.2.  Aan deze vorderingen heeft [X] - samengevat voor zover hier van belang - ten grondslag gelegd primair dat de lease-overeenkomsten moeten worden aangemerkt als huurkoop in de zin van artikel 7A: 1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW en dus de toestemming van [Y] behoefden ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat deze (schriftelijke) toestemming ontbreekt zijn de leaseovereenkomsten rechtsgeldig vernietigd. Dexia heeft dit aanvankelijk erkend, hetgeen blijkt uit het feit dat [X] door Dexia een aanbod was gedaan. [X] is met dat aanbod evenwel niet akkoord gegaan omdat in dat voorstel een redelijke bijdrage in de door eiser gemaakte kosten voor juridische bijstand ontbrak. Subsidiair heeft [X] zich op het standpunt gesteld dat Dexia op haar rustende bancaire zorgplichten heeft geschonden.
 
3.3.  Dexia voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen. Voor zover relevant zal dat hiema aan de orde komen.
 
4.    De vordering in reconventie
 
4.1.  Dexia vordert - na vermeerdering van eis - dat de kantonrechter [X] veroordeelt tot voldoening aan Dexia van de openstaande post van € 1.659,80, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 dagen na de eindafrekening, te weten vanaf 15 oktober 2006, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
 
4.2.  [X] voert gemotiveerd verweer tegen deze vordering. Voor zover relevant zal dat verweer hierna aan de orde komen.
 
5.    Beoordeling In conventie
 
Huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
 
5.1.  Ingevolge de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008, (LJN BC2837) en 9 juli 2010 (LJN BM3868) worden de lease-overeenkomsten aangemerkt als huurkoop.
 
5.2.  Dit betekent dat artikel I ;88 lid 1 onder d BW op de lease-overeenkomsten van toepassing is, zodat [X] voor het aangaan van de lease-overeenkomsten de toestemming van [Y] behoefde. Nu volgens artikel 7A: 1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende deze toestemming ook schriftelijk te worden gegeven (vgl. het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007, LJN AZ9721, rov 2.12.3 en het reeds genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2008). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had [Y] de bevoegdheid een beroep te doen op de hier bedoelde vernitigbaarheid.
 
5.3.  Dexia beroept zich er op dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. De kantonrechter stelt voorop dat de verjaringstermijn voor een beroep op dit vernietigingsrecht op grond van artikel 3:52 lid I sub d BW driejaar is. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, LJN AY8771 en Gerechtshof Amsterdam, 19 mei 2009, LJN BI 4359). Van belang is derhalve wanneer [Y] bekend was met het bestaan van de lease-overeenkomsten.
 
5.4.  Op Dexia rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het beroep op verjaring.
 
5.5.  Ter onderbouwing van haar beroep op verjaring en dus dat [Y] eerder dan drie jaar voordat Dexia de vernietigingsbrief ontving op de hoogte was van de lease-overeenkomst, heeft Dexia het volgende gesteld: (1) er was een grote som geld gemoeid met de lease-overeenkomsten; (2) [Y] mag worden geacht in de fiscale jaaropgave te hebben gezien dat over de lease-overeenkomsten betaalde rente als aftrekpost is opgevoerd; (3) vanaf 7 februari 2001 zijn er naar het huisadres van [X] en [Y] meerdere poststukken verzonden met daarop het Bank Labouchere logo; (4) het persoonlijk financieel plan (zie r.o. 2.5.) is tevens op naam van [Y] gesteld, zodat mag worden aangenomen dat [Y] bij de advisering omtrent de lease-overeenkomsten betrokken is geweest en derhalve vanaf het afsluiten daarvan op de hoogte was. Ook mag er in de Nederlandse gezinsverhoudingen van uitgegaan worden dat de echtgenoot er steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen als de onderhavige doet, aldus Dexia.
 
5.6.  Dexia heeft ten slotte aangevoerd dat betalingen van de op grond van de lease-overeenkomsten verschuldigde bedragen hebben plaatsgevonden vanaf een en/of-rekening die op naam van [X] en de echtgenoot stond. Op diezelfde en/of-rekeningen is tevens 112 keer dividenden uitbetaald. Daaruit volgt volgens Dexia dat [Y] op de hoogte was van de lease-overeenkomsten, met ingang van de (oudste) ontvangstdatum van de bankafschriften waarop die betalingen staan vermeld.
 
5.7.  [X] heeft tegen deze stellingen van Dexia naar de kantonrechter begrijpt het volgende ingebracht. [Y] had geen bemoeienis met de financiële administratie van het gezin en nam geen kennis van de bankafschriften van de en/of-rekeningen. [X] heeft een zeer oud huis dat constant gerenoveerd moet worden. Eind 2000 was [X] dan ook van plan om werkzaamheden uit te gaan voeren. [X] heeft dat toen met [Y] besproken waarbij [Y] constateerde (of, voor zover de tekst van § 12 van de akte na tussenvonnis op dit punt een verschrijving bevat: [X] en [Y] tezamen constateerden) dat de kosten konden worden gefinancierd vanuit een verhoging van de hypothecaire lening. Vervolgens werd [X] benaderd door Spaar Select en heeft [X], zonder [Y] daarover in te lichten, het plan gewijzigd. [X] wilde [Y] met de lease-overeenkomsten verrassen. [Y] heeft niets gemerkt van de contacten tussen Spaar Select en [X]. De medewerker van Spaar Select had de (op het persoonlijk financieel plan vermelde) naam van [Y] van [X] verkregen. [X] heeft [Y] waarschijnlijk kort voor 12 april 2004 van de lease-overeenkomsten op de hoogte gesteld, aangezien: (1) er vier maanden lagen tussen het moment waarop de vernietigingsbrief werd verzonden en het moment waarop [X] zich bij Stichting Eegalease had aangemeld en (2) [X] [Y] twee tot vier maanden voor de aanmelding bij Stichting Eegalease van de lease-overeenkomsten had ingelicht. Dit was enkele dagen na het zien van een programma op televisie - waarschijnlijk Tros Radar - en enkele dagen voor de herdenkingsdag van de, op 12 april 2002 overleden, vader van [X]. Hoewel [X] niet kan uitsluiten dat er meer tijd heeft gelegen tussen het moment waarop hij [Y] van de lease-overeenkomsten inlichtte en het moment waarop hij zich bij de Stichting Eegalease aanmeldde, kan het in ieder geval niet zo zijn dat [Y] eerder dan in april 2003 van de lease-overeenkomsten op de hoogte kwam.
Dit omdat [X] en [Y] in het jaar waarin [X] van de lease-overeenkomsten op de hoogte werd gesteld als een gevolg van onenigheid ten gevolge van het feit dat [Y] van de lease-overeenkomsten op de hoogte was gekomen, niet naar het graf van de op 12 april 2002 overleden vader van [X] zijn geweest. [Y] heeft het persoonlijk financieel plan dus in ieder geval niet voor april 2003 gezien.
 
5.8.  Gezien de standpunten en de stukken passeert de kantonrechter, onder intrekking van het ter comparitie aangenomen bewijsvermoeden, het verweer van [X] dat [Y] niet reeds ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomsten van de lease-overeenkomsten op de hoogte was. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt. [X] heeft gesteld dat hij met [Y] heeft overlegd over de wijze waarop een verbouwing aan hun woning zou moeten worden bekostigd. Vervolgens is geconstateerd dat dit mogelijk was door de hypotheek te verhogen. Dit nebben [X] en [Y] dus samen besproken. Dat [X] en [Y] dergelijke financiële beslissingen en mogelijkheden bespreken verhoudt zich zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet met de stelling van [X] dat [Y] zich in het geheel niet met de financiën bemoeide. [X] heeft volgens eigen zeggen het idee opgevat om [Y] te verrassen door met de besproken verhoging van de hypotheek in plaats van verbouwingen leaseovereenkomsten te gaan bekostigen. Deze door [X] gestelde verrassing staat naar het oordeel van de kantonrechter op gespannen voet met het feit dat [X] en [Y] eerst hadden gesproken over de verhoging van de hypotheek en de aanwending van die gelden ten behoeve van verbouw ingskosten. Gelet op dit gesprek tussen [X] en [Y], moet [Y] zich toch hebben afgevraagd of de hypotheek nou wel of niet verhoogd zou worden, temeer omdat aangenomen mag worden dat de noodzakelijke verbouwingen door het aangaan van de lease-overeenkomsten niet meer konden worden gefinancierd, hetgeen bij [Y] toch moeilijk onopgemerkt kan zijn gebleven.
Onder de hierboven geschetste omstandigheden heeft [X] door enkel te stellen dat hij besloot [Y] te gaan verrassen, onvoldoende gemotiveerd dat [Y] al die jaren geen weet zou hebben gehad van de aanzienlijke bedragen die met het aangaan de leaseovereenkomsten gemoeid waren.
Bij dit oordeel laat de kantonrechter meewegen dat de naam van [Y] niet alleen staat vermeld in het persoonlijk financieel plan, maar eveneens op de nota van afrekening van de notaris, welke omstandigheden op betrokkenheid van [Y] bij het aangaan en bekostigen van de lease-overeenkomsten wijzen. Nu [X] onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat [Y] niet van de lease-overeenkomsten af heeft geweten vanaf het aangaan daarvan, is het vernietigingsberoep niet tijdig gedaan en wordt het beroep op artikel 1:88 BW verworpen.
 
Zorgplicht
 
5.9.  Voor de maatstaven en beoordelingskaders met betrekking tot het beroep op zorgplicht verwijst de kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) en van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen. Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A.    er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden;
B.    Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
C.    [X] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
D.    er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 daarvan, welke hier worden overgenomen.
 
5.10. In het onderhavige geval dient op de schade eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [X] wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De wijze waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet.
 
5.11. Ingevolge artikel 6:100 BW dient in mindering te worden gebracht al het voordeel dat [X] ingevolge de lease-overeenkomsten heeft genoten, zoals aan [X] betaalde of toekomende dividenden. Voor zover [X] een batig saldo heeft behaald uit eerdere effectenlease-overeenkomsten die zijn geëindigd vanaf een tijdstip gelegen één jaar vóór het aangaan van de in de onderhavige procedure betrokken lease-overeenkomsten, dient ook dit saldo in mindering te worden gebracht. Het in mindering te brengen voordeel bedraagt in totaal € 8.668.07. De kantonrechter zal dit voordeel in eerste instantie in mindering brengen op de schade bestaande uit de verschuldigde rente en eventuele periodieke aflossingen en vervolgens, voor zover dan nog een deel van het voordeel resteert, op de restschuld. Dit ligt het meest voor de hand„ omdat deze betalingsverplichtingen zich eerder hebben voorgedaan dan dat de restschuld zich openbaarde.
 
5.12. Nadat het (eventuele) voordeel op de schade in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de resterende door [X] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn rekening moet blijven. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging 'verschuldigde' termijnen en niet slechts van de 'betaalde' termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
 
Termijnen
 
5.13. In dit geval zou nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de lease-overeenkomsten had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke verwachting wel een onaanvaardbaar zware financiële last op [X] werd gelegd. Voor wat betref drie van de vier lease-overeenkomsten zijn partijen het daar over eens. Dexia heeft voor één van de lease-overeenkomsten (Euro-effect) aangevoerd dat deze niet gezamenlijk met de andere overeenkomsten zou moeten worden genomen in de lastbe reken ing omdat deze lease-overeenkomst eerder dan de overige leaseovereenkomsten is aangegaan. De kantonrechter verwerpt dit verweer van Dexia, nu het feit dat alle lease-overeenkomsten zijn aangegaan naar aanleiding van het zogeheten 'persoonlijk financieel plan' dat is opgesteld door de tussenpersoon, zodat niet meer dan redelijk is dat voor de draagkrachtberekening alle overeenkomsten bij elkaar worden genomen. Overigens is de kantonrechter van oordeel dat Dexia voor de gedragingen van de tussenpersoon - anders dan zij heeft betoogd - aansprakelijk is. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat van de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit termijnen in beginsel 1/3 deel vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven.
 
Restschuld
 
5.14. Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit de leaseovereenkomsten voldoende duideHjk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [X] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld ook in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [X] behoort te blijven.
 
Algemeen/overig
 
5.15. Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken. De door [X] aangevoerde omstandigheden zijn in de verdeling van de schade, waarbij het tekortschieten van Dexia zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [X], reeds verdisconteerd.
 
5.16. De kantonrechter verwerpt het beroep op de opzegging van de overeenkomsten door [X], alleen al omdat [X] geen verweer heeft gevoerd tegen het verweer daartegen van Dexia dat dit geen rechtsgeldige opzegging betrof wegens het ontbreken van een toereikende machtiging.
 
5.17. Onder verwijzing naar de in bijlagen weergegeven berekening, brengt het voorgaande mee dat Dexia geen schade dient te dragen wegens restschuld, € 3331,65 aan schade wegens achterstallige termijnen dient te dragen en voorts dat Dexia ter zake van voor haar rekening komende schade € 30.487,72 aan [X] dient terug te betalen wegens betaalde termijnen, te vermeerderen met € 1.870,99 wegens reeds betaalde restschuld. In totaal derhalve € 32.358,71.
 
Wettelijke rente
 
5.18. Dexia is over de door haar te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij dienaangaande in verzuim is. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en onder b, BW treedt verzuim ter zake van een schadevergoedingsplicht als de onderhavige van rechtswege in ais zij niet terstond wordt nagekomen. Het verzuim kan echter pas intreden op het moment dat een opeisbare verbintenis tot schadevergoeding is ontstaan. In dit geval kon pas op het moment van beëindiging van de lease-overeenkomsten worden vastgesteld dat schade was geleden, zodat Dexia steeds op de dag van de eindafrekening in verzuim is geraakten dus vanaf die datum wettelijke rente is verschuldigd.
 
Proceskosten
 
5.19. Gelet op de uitkomst van de procedure dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding. Voor de dagvaarding wordt 1 punt van het toepasselijke liquidatietarief voor salaris gemachtigde toegekend, voor de comparitie en de ingediende aktes in totaal 2 punten.
 
Buitengerechtelijke kosten
 
5.20. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de zaak.
 
in reconventie
 
5.21. Nu de lease-overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn vernietigd of ontbonden zal [X] aan zijn daaruit voortkomende betalingsverplichtingen dienen te voldoen voor zover deze méér bedragen dan de schade welke volgens hetgeen in conventie is overwogen door Dexia moet worden gedragen.
 
5.22. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat de in aanmerking te nemen schade ter zake van de maandtermijnen voor 1/3 deel voor rekening van [X] komt. Dit betekent dat hij ook het in aanmerking te nemen bedrag aan achterstallige termijnen op de eindafrekening voor 1/3 deel aan Dexia verschuldigd is.
 
5.23. Ten aanzien van het resterende door Dexia gevorderde bedrag geldt, zoals in conventie is overwogen, dat Dexia 2/3 deel van de schade bestaande uit restschuld moet dragen. Dit betekent dat, na verrekening van de door Dexia te dragen schade ais vastgesteld in conventie en na vermindering met hetgeen reeds aan Dexia is voldaan door verrekening of betaling, een en ander zoals berekend in de bijlagen» door [X] terzake van de vordering in reconventie nog een bedrag van € 199,14 aan Dexia zal moeten worden voldaan.
 
Wettelijke rente
 
5.24. [X] is over de per saldo door hem te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag waarop de betalingstermijn van de eindafrekening van de betreffende eindafrekening was verstreken, zijnde 5 oktober 2006.
 
Proceskosten
 
5.25. De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten gezien de samenhang tussen het debat in conventie en in reconventie te compenseren.
 
in conventie en in reconventie
 
5.26. Nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat [X] nog betalingsverplichtingen jegens Dexia heeft, zal de vordering met betrekking tot de BKR-registratie worden afgewezen.
 
De beslissing
 
De kantonrechter:
 
in conventie

I. veroordeelt Dexia aan [X] te betalen een bedrag van € 32.358,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.397,51 vanaf 24 augustus 2006 en over €21.961,20 vanaf 5 oktober 2006, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [X] tot aan deze uitspraak begroot op:
voor verschuldigd griffierecht        €      208,00
voor het exploot van dagvaarding  €        85,98
Voor salaris van gemachtigde        €    1.200,00
totaal:                                      €    1.493,98
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
 
IV.   verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 
V.    wijst het meer of anders gevorderde af. in reconventie
 
VI.   veroordeelt [X] om aan Dexia te betalen een bedrag van € 199,14, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover
       vanaf 15 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
 
VII.  compenseert de proceskosten;
 
VIII. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
 
IX.   wijst het meer of anders gevorderde af.
 

Aldus gewezen door mr. F.W. Pieters, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL