vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 852412 DX EXPL 07-895
Vonnis van:
15 augustus 2007
F.no.: 592
Vonnis van de
kantonrechter
inzake
1. [X]
2. [Y]
beiden
wonende te [woonplaats]
eisers in conventie,
eiser sub 1 tevens verweerder
in reconventie,
hierna afzonderlijk te noemen [X] en [Y],
gemachtigde mw.
mr. M.M.G. Crompvoets,
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen Dexia,
gemachtigde: deurwaarder
P. Swier.
Verloop van de
procedure
De volgende processtukken zijn
ingediend:
- de dagvaarding d.d. 5 maart 2007,
inhoudende de vordering van [X], met
producties,
- de conclusie van
antwoord in conventie, tevens houdende conclusie van eis in
reconventie van
Dexia, met producties.
Bij tussenvonnis van 9 mei 2007 is een comparitie
van partijen bepaald. Deze is gehouden op 26 juni 2007. [X] is verschenen met
zijn gemachtigde. Dexia is verschenen bij de heer N en bijgestaan door haar
gemachtigde. [X] heeft met het oog op de comparitie van partijen stukken
overgelegd waarin hij de vragen van de kantonrechter uit het voormeld
tussenvonnis beantwoordt, alsmede een conclusie van antwoord in
reconventie.
Partijen hebben ter compartitie inlichtingen verstrekt en hun
standpunten toegelicht.
Vervolgens is vonnis bepaald op
heden.
GRONDEN VAN DE
BESLISSING
1. De feiten
In conventie en in
reconventie
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder
algemene titel van Bank Labouchere N.V. (hierna: Labouchere). Waar hierna sprake
is van Dexia wordt (worden) haar rechtsvoorganger(s) daaronder mede
begrepen.
1.2. Op of omstreeks 25 oktober 2000 heeft
[X] een lease-overeenkomst ondertekend met de naam KortingKado (hierna: de
lease-overeenkomst) waarop hij als lessee staat vermeld met als wederpartij
Labouchere. Deze overeenkomst met nummer [nummer] is aangegaan voor een periode
van 120 maanden waarbij [X] na verloop van driejaar kort gezegd het recht heeft
om de overeenkomst dagelijks te beëindigen. De overeenkomst bepaalt onder meer
dat [X] in totaal voor een aankoopsom (hoofdsom) van € 11.048,00 aandelen leaset
(Ahold, ING, Kon. Olie en Unilever) en dat behoudens tussentijdse beëindiging
aan rente € 13.699,20 verschuldigd is, zodat de totale leasesom € 24.747,20
bedraagt. De leasesom wordt voldaan in 36 maandelijkse termijnen van € 114,16 en
vervolgens 84 maandtermijnen ter hoogte van een bedrag dat nader dient te worden
vastgesteld aan de hand van de waardeontwikkeling van de aangekochte effecten,
vervolgens een betaling van € 45,37 bij de 119e termijn en tenslotte bij de
120ste termijn € 11.002,62, welk bedrag eventueel kan worden verrekend met de
opbrengst van de verkoop van de aangekochte effecten.
1.3. Op de lease-overeenkomst zijn de
Bijzondere Voorwaarde Effecten Lease van toepassing (hierna: de Bijzondere
Voorwaarden).
1.4. Bij het aangaan van de
lease-overeenkomst was [X] 44 jaar en gehuwd met
[Y], die toen 42 jaar oud
was. [X] heeft een HTS opleiding gevolgd en is zelfstandig ondernemer. [Y] heeft
de MHNO gevolgd en is huisvrouw, terwijl ze daarnaast als administratief
medewerkster in de zaak van haar echtgenoot werkt. Hun gezamenlijk netto inkomen
bedroeg destijds € 2.510,59 per maand. Hun gezamenlijk vermogen (exclusief de
waarde van de door hen bewoonde woning en daaraan verbonden hypothecaire
schulden) bedroeg circa € 4.537,80.
Daarnaast behoorden tot hun vermogen de
rechten uit een beleggingspolis, toentertijd met een waarde van ca. € 21.206,38.
Behalve met betrekking tot deze beleggingspolis hadden zij geen enkele
beleggingservaring. De lease-overeenkomst is door [X] aangegaan met het oog op
zijn persioenvoorziening.
1.5. Op 4 juli 2006 heeft [X] de betaling
van de maandtermijnen gestaakt.
1.6. Op 10 juli 2006 heeft de gemachtigde
van [X] aan Dexia een brief gezonden, onder meer inhoudende dat [Y] zich beroept
op art. 1:88 jo. 1:89 BW en de lease-overeenkomst buitengerechtelijk vernietigt.
Dexia heeft deze buitengerechtelijke vernietiging niet
geaccepteerd.
1.7. Dexia heeft de lease-overeenkomst op
25 januari 2007 tussentijds beëindigd op grond van betalingsachterstand en aan
[X] een eindafrekening gezonden. Blijkens deze eindafrekening heeft Dexia de
onderliggende waarden verkocht. Volgens de eindafrekening dient op grond van de
lease-overeenkomst nog een bedrag ad € 6.735,48 door [X] te worden
voldaan.
2. De vorderingen in
conventie.
2. [X] vordert bij vonnis, voor
zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht dat
de eertijds tussen partijen gesloten overeenkomsten nietig zijn (de
kantonrechter leest: overeenkomst nietig is) op grond van strijd met art. 9 Wck
jo. art. 12 lid 1 onder a van EG-richtlijn 87/102;
-
subsidiair te verklaren voor recht dat de eertijds tussen partijen gesloten
overeenkomsten nietig c.q.. vernietigbaar zijn (de kantonrechter leest: de
overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is) op grond van art. 23 lid 1 jo.
art. 6 Colportagewet en op grond van
art. 6:228 BW;
- te
verklaren voor recht dat de eertijds tussen partijen gesloten overeenkomst
buitengerechtelijk is vernietigd door de brief van gemachtigde d.d. 10 juli
2006;
- meer subsidiair te verklaren voor recht dat [X] ten
opzichte van Dexia onverschuldigd heeft betaald aangezien de effecten niet
rechtsgeldig geleverd zijn;
- meer subsidiair te verklaren
voor recht dat Dexia ten opzichte van [X] de verbintenissen uit overeenkomst
niet is nagekomen, meer subsidiair dat Dexia ten opzichte
van van [X] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en Dexia te veroordelen tot
schadevergoeding;
- Dexia gezien het vorenstaande te
veroordelen om aan [X] schadevergoeding, zijnde een bedrag ad € 7.648,72 te
voldoen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag ter grootte van zijnde
de hoofdsom (bestaande uit de posten genoemd in productie 5 bij de dagvaarding)
en de wettelijk rente over die hoofdsom, een en ander vanaf 10 juli
2006;
- meer subsidiair Dexia te gebieden dat zij binnen
twee dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis het Bureau Krediet Registratie
te Tiel schriftelijk en onvoorwaardelijk te berichten dat de registratie van de
onderhavige lease-overeenkomst en alle eventueel daarop gebaseerde
inschrijvingen ten laste van [X] - blijvend worden verwijderd en/of gestaakt
c.q. en/of gewijzigd ten gunste van [X] op straffe van verbeurte van een
dwangsom van € 5.000,00 per (gedeelte van een) dag dat Dexia nalaat aan deze
veroordeling te voldoen, met een maximum van €
100.000,00;
- Dexia te veroordelen in de kosten van deze
procedure.
3. De vorderingen in
reconventie.
3.1. In reconventie vordert Dexia dat [X],
bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling aan
Dexia van € 6.735,48, te vermeerderen met de contractuele, althans de wettelijke
rente, alsmede tot betaling van de proceskosten.
4. Standpunten [X]
In conventie en reconventie
4.1 Volgens [X] bevat de overeenkomst
alle elementen van een huurkoopovereenkomst (en dus een overeenkomst van koop op
afbetaling), zodat op grond van artikel 1:88 lid 1 onder d BW voor het aangaan
van de overeenkomst de toestemming van [X] vereist was. Deze toestemming heeft
zij nimmer verleend.
[X] betoogt dat [Y] derhalve, na ontdekking van het
bestaan van de overeenkomst, deze
rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft
vernietigd bij brief van 10 juni 2006.
4.2 [X] stelt zich op het standpunt
dat de lease-overeenkomst dient te voldoen aan de eisen van de WCK. Zij stelt
daartoe dat het op grond van art. 9 van de WCK, al dan niet in verbinding met
art. 12 lid 1 onder a van EG-Richtlijn 87/120, verboden is zonder een daartoe
verleende vergunning krediet te verlenen, dan wel zich als kredietgever voor te
doen. Dexia heeft volgens [X] dat verbod overtreden, hetgeen leidt tot
nietigheid van de lease-overeenkomst op grond van art. 3:40 lid 2
BW.
4.3 Dexia heeft, door [X] ongevraagd
telefonisch te benaderen, gehandeld in strijd met zowel art. 6 van de
Colportagewet als art. 26 van de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 2002.
Dexia heeft [X] misleid door geen juiste, althans onvolledige informatie te
verstrekken, althans daardoor heeft [X] gedwaald. De overeenkomst is derhalve
vernietigbaar.
4.4 Daarnaast stelt [X] zich op het
standpunt dat Dexia de effecten niet heeft aangekocht en geleverd. Volgens [X]
kan Dexia de effecten niet meer op een volgens de wet vereiste wijze leveren.
Levering dient, volgens [X] te geschieden zoals voorgeschreven in de Wet Giraal
Effectenverkeer (Wge) bij gebreke waarvan de overeenkomst nietig is ex art. 3:39
jo. art. 3:40 BW.
4.5 [X] stelt dat Dexia haar
precontractuele zorgplichten heeft geschonden, door onjuiste althans onvolledige
informatie te verstrekken, door kort samengevat, geen cliëntenprofiel op te
maken.
Ook heeft Dexia haar contractuele zorgplichten geschonden. Zij heeft
de schade voor
niet naar vermogen beperkt, zij heeft de aandelen niet tegen
de best mogelijke prijs verzilverd, en verder heeft zij, kort samengevat, niet
gezorgd voor bewaking van de saldo-en margeverplichtingen van [X].
4.6 [X] stelt subsidiair dat alle
hiervoor genoemde punten niet alleen een toerekenbare tekortkoming opleveren aan
de zijde van Dexia, maar ook een onrechtmatige daad, op grond waarvan
schadevergoeding wordt gevorderd.
4.7 Meer subsidiair stelt [X] dat de
hiervoor genoemde punten grond opleveren voor ontbinding van de overeenkomst. In
dat geval vordert hij schadevergoeding ter hoogte van de inleg en kwijtschelding
van een eventuele restschuld.
5. De standpunten
Dexia.
In conventie en reconventie.
5.1. Dexia voert aan dat de
lease-overeenkomst niet onder het bereik van de WCK valt.
5.2. Volgens Dexia betreft de
lease-overeenkomst geen vorm van koop op afbetaling zodat voor het aangaan van
de overeenkomst geen toestemming van [Y] was vereist.
5.3. Dexia betwist dat de
lease-overeenkomst door dwaling tot stand is gekomen, dat zij tekort zou zijn
geschoten in de nakoming van haar zorgplicht of dat zij onrechtmatig zou hebben
gehandeld. Volgens Dexia beschikte [X] bij het aangaan van de overeenkomst over
alle relevante informatie en had hij op basis van de tekst van de
leaseovereenkomst, de Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease, de brochure en de
fiscale opinie kunnen weten wat de lease-overeenkomst inhield, welke
verplichtingen hij aanging en welke risico's daarbij hoorden, zodat [X] geen
beroep op dwaling toekomt.
5.4. Dexia voert aan dat de Colportagewet
niet van toepassing is.
5.5. Dexia betwist dat de Nadere Regeling
toezicht effectenverkeer 2002 temporeel van toepassing is. De bepalingen van de
Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 zijn volgens Dexia materieel niet
van toepassing. Voorts stelt Dexia dat tussen schade en beweerdelijk geschonden
normen geen causaal verband bestaat.
5.6. Dexia stelt dat zij [X] erop heeft
gewezen dat de lease-overeenkomst bij het BKR geregistreerd zou worden. Zij is
daartoe verplicht op grond van het reglement BKR. Zij kan zelf niet tot
wijziging van de codering overgaan, maar slechts verzoeken daartoe aan het BKR
richten, wat [X] volgens Dexia trouwens zelf ook kan doen. Voor een dwangsom is
derhalve geen plaats.
5.7. Dexia betwist de door [X] gestelde
schade, althans dat zij daarvoor aansprakelijk is. Zij meent voorts dat door [X]
genoten voordelen uit de leaseovereenkomst in aanmerking dienen te worden
genomen, zoals het fiscale voordeel, ontvangen dividenden en het voordeel dat
[X] heeft genoten vanwege het feit dat hij een lening in het kader van de
lease-overeenkomst heeft gesloten en niet een gewone lening ter hoogte van de in
casu ter beschikking gestelde hoofdsom tegen marktconforme tarieven. Dexia doet
voorts een beroep op art. 6:101 BW.
5.8. Dexia voert aan dat de wettelijke
rente niet kan worden toegewezen omdat Dexia niet in verzuim is geweest en de
wettelijke rente eerst kan worden gevorderd vanaf de datum van de
dagvaarding.
5.9. In verband met eventueel vast te
stellen restitutieverplichtingen beroept Dexia zich op art. 6:278
BW.
5.10. Ten slotte stelt Dexia - in reconventie -
dat zij een vordering op [X] heeft.
[X] blijft nalatig in de nakoming van
zijn verplichtingen. Volgens Dexia verkeert
in verzuim en heeft zij terecht
de onderliggende effecten verkocht en zich op de opbrengst verhaald. Nu de
opbrengst niet toereikend was vordert Dexia betaling van de
restschuld.
6. Beoordeling.
6.1. De vorderingen in conventie en
reconventie lenen zich voor gelijke behandeling tenzij anders wordt
aangegeven.
huurkoop: bevoegdheid
6.2. In het onderhavige geval is sprake van
een product waarbij aandelen geleased worden. Naar het oordeel van de
kantonrechter dient de lease-overeenkomst te worden gekwalificeerd als
overeenkomst van huurkoop in de zin van artikel 7A: 1576h BW en daarmee als koop
op afbetaling. De lease-overeenkomst voldoet aan de in die bepaling gegeven
definitie, heeft althans dezelfde strekking. Voor de motivering van dit oordeel
verwijst de kantonrechter naar de desbetreffende overwegingen in het arrest van
het gerechtshof te Amsterdam van 1 maart 2007 (LTN: AZ9721), welke overwegingen
de kantonrechter hier overneemt en tot de hare maakt. Kort samengevat is de
kantonrechter van oordeel dat huurkoop op de voet van de art. 7:47 en 7A: 1576
lid 5 BW betrekking kan hebben op vermogensrechten (als de onderhavige). [X]
heeft zich verbonden de prijs te betalen in termijnen, waarvan twee of meer
verschijnen nadat de aandelen aan hem zijn afgeleverd. Hierbij is niet relevant
of de termijnen aflossing en/of rente betreffen en evenmin welke omvang zij
hebben.
6.3. Voorts is van belang dat Dexia zich
heeft verbonden de aandelen in eigendom over te dragen onder de opschortende
voorwaarde van algehele betaling van de prijs. Dexia heeft zich verder verbonden
de aandelen af te leveren. Zij heeft zich immers verbonden de aandelen
voorwaardelijk ten name van afnemer bij te schrijven in haar administratie
overeenkomstig art. 17 Wet giraal effectenverkeer (Wge), en aan [X] kwamen,
dadelijk nadat hij de overeenkomst was aangegaan, alle (dividend)baten en alle
waardeveranderingen van de aandelen toe.
6.4. Nu de lease-overeenkomst kwalificeert
als huurkoop is de kantonrechter bevoegd.
art. 1:88 en 1:89 BW
6.5. [Y] heeft een beroep gedaan op de in
artikel 1:89 BW bedoelde vernietigbaarheid.
6.6. Nu [Y] een beroep heeft gedaan op de
in art. 1:89 BW bedoelde vernietigbaarheid en Dexia de verjaring van dit beroep
heeft ingeroepen, wordt overwogen als
volgt.
[Y] heeft dit beroep gedaan bij aan Dexia gerichte brief van 10 juli 2006. De
verjaringstermijn voor dit beroep is op grond van art. 3:52 lid 1 sub d BW 3
jaar. Anders dan [Y] ter terechtzitting heeft gesteld vangt de termijn aan op
het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend
wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de
juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, RvdW 2007,
68 en LJN:AY8771).
6.7. De stelling van Dexia dat er in de
Nederlandse gezinsverhoudingen van uitgegaan mag worden dat de echtgenoot er
steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen zoals de onderhavige
doet, moge in veel gevallen juist zijn maar is onvoldoende om deze bekendheid
ook aan te nemen in gevallen waarin de afnemer heeft betwist dat dit ook voor de
echtgenoot gold.
6.8. In dit geval zijn de betalingen van de
termijnen afgeschreven van een bankrekening welke op naam van [X] en [Y]
gezamenlijk staat. Daaruit volgt dat de bank daarvan kennis heeft gegeven
middels bankafschriften die mede aan de echtgenote waren gericht. Er mag vanuit
worden gegaan dat de echtgenote kennis neemt van (mede) aan haar gerichte post,
zeker wanneer het berichten betreft aangaande een zo belangrijk onderwerp als de
gezinsfïnanciën. De bekendheid van de echtgenote met de lease-overeenkomst kan
daarom voorshands worden afgeleid uit betalingen vanaf de en/of-bankrekening,
met ingang van de ontvangstdatum van de bankafschriften waarop die betalingen
staan vermeld, behoudens bijzondere, door [Y], te stellen en zonodig te bewijzen
bijzondere omstandigheden.
6.9. [Y] heeft ter terechtzitting
gesteld dat zij zich niet bemoeit met financiële aangelegenheden. Voorts heeft
zij gesteld dat zij zich, onder druk van persoonlijke omstandigheden, ook niet
met de totstandkoming van de lease-overeenkomst heeft beziggehouden. Zij
verklaarde echter op grond van de mededelingen van [X] te hebben begrepen dat
hij een pensioenvoorziening was aangegaan. Zij heeft verder ook verklaard de
bankafschriften te hebben gezien, alsmede de daarop vermelde betalingen aan
Dexia. Dat betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat [Y] vanaf uiterlijk
aanvang 2001 op de hoogte moet zijn geweest van de
lease-overeenkomst.
6.10. Dat betekent voorts dat het beroep van [Y]
op de vernietigbaarheid wegens strijd met artikel 1:88 BW reeds was verjaard op
het moment waarop zij voor het eerst die nietigheid inriep.
6.11. [Y] heeft ter terechtzitting gesteld dat
het beroep van Dexia op verjaring in strijd is met de redelijkheid en
billijkheid, onder verwijzing naar de omstandigheid dat het gezin nu met een
onverwachte schuld wordt geconfronteerd. Dit betoog wordt niet gevolgd. De
bevoegdheid tot vernietiging is juist gegeven ter voorkoming van een dergelijk
gevolg. Het is aan degene die dat beroep ten dienste staat daarvan -desgewenst-
tijdig gebruik te maken.
6.12. Voor zover [Y] bij dagvaarding heeft
bedoeld dat, behalve de hiervoor besproken vordering op basis van art. 1:88 jo.
art. 1:89 BW, ook de andere vorderingen door [X] en [Y] tezamen zijn
ingesteld, wordt overwogen dat [Y] in die vorderingen niet ontvankelijk is, nu
zij bij de lease-overeenkomst geen partij is geweest.
Strijd met WCK en andere wetten en
regelingen
6.13. Dexia beschikte niet over een vergunning
krachtens de WCK, op welke grond de (ver)nietig(baar)heid van de overeenkomst is
bepleit. Daarnaast wordt aangevoerd dat er sprake is van nietigheid van de
overeenkomst, dan wel een tekortkoming of onrechtmatig handelen jegens [X],
wegens strijd met andere wetten en regelingen zoals Richtlijn EEG 87/102, de
Nadere Regeling toezicht effectenverkeer en de Colportagewet. Naar aanleiding
daarvan wordt overwogen als volgt.
6.14. Indien de overeenkomst op een van de
bovenbedoelde gronden zou worden vernietigd, ontstaan daaruit voor beide
partijen verplichtingen. Enerzijds zal Dexia de reeds geleverde prestaties
ongedaan dienen te maken (er is dan sprake van onverschuldigde betaling).
Anderzijds zal in dat geval, op grond van art. 6:278 BW, de waardedaling van de
geleasede effecten voor rekening van [X] komen. Beide verplichtingen dienen te
worden beoordeeld en (zonodig) beperkt (eventueel tot nihil) met toepassing van
de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW). Die maatstaven van
redelijkheid en billijkheid en de daarbij in aanmerking te nemen feiten en
omstandigheden van het individuele geval zijn dezelfde als welke dienen te
gelden zonder toepasselijkheid van de betreffende wet, waardoor het
eindresultaat in beide gevallen hetzelfde zal zijn. Voorts dient Dexia in de
onderhavige gevallen ook buiten hetgeen is bepaald in de WCK en de andere
bedoelde wetten en regelingen reeds aan een zorgplicht te voldoen waaraan hoge
eisen worden gesteld. Niet valt in te zien dat er een verschil bestaat tussen
laatstbedoelde algemene zorgplichten - waaraan hierna zal worden getoetst - en
de zorgplichten die de hier bedoelde wetten en regelingen in het algemeen beogen
te waarborgen.
6.15. De slotsom is dat het beroep op de WCK
en/of op de bovenbedoelde andere wetten en regelingen in beginsel niet tot een
ander oordeel kan leiden omtrent de (door elk van partijen te dragen) gevolgen
van het aangaan van de betreffende overeenkomst, dan zou hebben te gelden zonder
een zodanig beroep. Uit het voorgaande volgt dat er voldoende gronden bestaan om
de toepasselijkheid van de WCK en de andere hier bedoelde wetten en regelingen
in het midden te laten.
Bedrog/Dwaling
6.16. [X] heeft gesteld te zijn misleid, althans
te hebben gedwaald omtrent de inhoud van de overeenkomst. Daaromtrent wordt als
volgt geoordeeld.
Een persoon die overweegt een overeenkomst aan te gaan, is
tegenover de wederpartij gehouden om, binnen redelijke grenzen, maatregelen te
nemen teneinde te voorkomen dat hij onder invloed van een onjuiste voorstelling
van zaken met die overeenkomst instemt. Uit die verplichting volgt dat van een
potentiële afnemer van een lease-overeenkomst mag worden verwacht dat hij deze
overeenkomst zorgvuldig leest alvorens ermee in te stemmen en zich naar vermogen
inspant om de reikwijdte van zijn daaruit volgende verplichtingen en risico's te
begrijpen. Als hij nalaat zich op de hier bedoelde wijze te informeren en
vervolgens onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken een
overeenkomst aangaat, komt die onjuiste voorstelling voor zijn eigen risico. In
dat geval kan zij krachtens art. 6:228 lid 2 BW niet tot vernietiging van de
overeenkomst wegens dwaling leiden.
6.17. Uit de inhoud van de lease-overeenkomst en
de bijbehorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease had [X] kunnen en moeten
afleiden dat er sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de
financiering van ten behoeve van hem gekochte effecten, en van een verplichting
tot het op enig moment voldoen van het aankoopbedrag. De lease-overeenkomst
geeft bovendien aan welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale
lease-som is. Bij vragen daaromtrent had (ook) van [X] enig nader onderzoek
mogen worden verwacht. Er dient in zijn algemeenheid van te worden uitgegaan dat
ieder die in effecten belegt, en ook zich ervan bewust dient te zijn dat
koersen van effecten ook kunnen dalen.
6.18. Nu evenmin door [X] is gesteld dat sprake
is geweest van opzettelijk onjuiste mededelingen en de opzet om daarmee [X] te
bewegen de leaseovereenkomst aan te gaan wordt het beroep op bedrog eveneens
verworpen.
6.19. Een en ander laat onverlet dat Dexia tekort
kan zijn geschoten in de nakoming van haar zorgplicht als zij de daaruit
voortvloeiende waarschuwingsplicht heeft geschonden. Dat is een ander criterium
dan dat geldt ten aanzien van dwaling of bedrog. Op die tekortkoming kan
aansprakelijkheid van Dexia berusten.
Aankoop effecten
6.20. [X] stelt dat Dexia de in de
lease-overeenkomst genoemde effecten niet daadwerkelijk heeft gekocht, althans
dat zulks niet is gebleken. Het gerechtshof te Amsterdam heeft in zijn
zogenoemde WC AM-beschikking van 25 januari 2007 (LJN AZ7033) op basis van een
rapportage van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) geoordeeld dat er
onvoldoende reden is te twijfelen aan de feitelijke verwerving van de effecten
door Dexia. Door [X] is onvoldoende gesteld om daarover thans anders te
oordelen.
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht
Effectenverkeer (NR)
6.21. Dexia was bij het aanbieden van het
onderhavige product gehouden aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht. Het
verweer van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel.
Nakoming zorgplicht
6.22. [X] heeft Dexia verweten dat Dexia te
zijnen opzichte de op haar rustende zorgplicht niet is nagekomen onder meer
doordat Dexia niet of onvoldoende gewezen heeft op de risico's van het
onderhavige product. Het verweer van Dexia hiertegen dient als onvoldoende
gemotiveerd en onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd te worden. Dexia had
[X] op niet mis te verstane wijze op die risico's dienen te wijzen. De brochures
en folders waar Dexia zich op broept houden een dergelijke waarschuwing niet in
en door Dexia is ook niet gesteld of aangetoond dat zij op andere wijze aan deze
informatieverplichting heeft voldaan. Dexia is derhalve aansprakelijk voor de
als gevolg van dit tekortschieten opgetreden nadelige gevolgen.
6.23. Op gronden als vermeld in het vonnis van 27
april 2007 van deze rehtbank en sector (UN: BA 3914) is het onaanvaardbaar om
Dexia onverkort alle nadeel te laten dragen en dient het voor rekening van Dexia
komende nadeel te worden verminderd in evenredigheid met de, op een gemotiveerde
schatting berustende, mate waarin aan [X] toe te rekenen omstandigheden tot
diens nadeel hebben bijgedragen. Dit overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft
beslist in zijn arrest van 31 maart 2006, RvdW 2006, 328 (LJN: AU6092). Een en
ander zal tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de hierna bedoelde
maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Grondslag voor de hiervoor bedoelde
schatting vormen de persoonlijke omstandigheden van [X] die van invloed zijn op
de waarschijnlijkheid dat de onderhavige overeenkomsten tot stand zouden zijn
gekomen indien Dexia haar zorgplicht afdoende was nagekomen, mede gelet op de
leasesom en op de overige verplichtingen uit de onderhavige rechtsverhouding met
Dexia. Dit betreft met name (maar niet uitsluitend) de financiële omstandigheden
van [X] (bepalend voor de vraag of deze financiële risico's wenste te lopen en
in hoeverre dat verantwoord was), de beleggingsdoelstellingen en de kennis en
ervaring waarover [X] beschikte (zowel ten aanzien van beleggingen als
daarbuiten), één en ander ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. Ook
andere omstandigheden kunnen een rol spelen, voor zover aangenomen kan worden
dat die omstandigheden van wezenlijke invloed zijn geweest op de beslissing van
[X] om de overeenkomst aan te gaan. Een van die omstandigheden is dat in het
algemeen ook een eigen verantwoordelijkheid draagt voor de gevolgen van zijn
keuze tot het aangaan van de lease-overeenkomst.
6.24. Daarbij zijn in onderhavig geval van belang
de omstandigheden zoals hiervoor vermeld in r.o. 1.4.
6.25. Het voorgaande brengt de kantonrechter tot
het oordeel dat in deze zaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid 40
% van het nadeel voor rekening van Dexia, en het resterend percentage voor
rekening van [X] behoort te blijven (categorie 3 in het model van voornoemd
vonnis).
6.26. Onder het in aanmerking te nemen nadeel
zoals hierboven bedoeld, wordt verstaan het totaalbedrag van alle volgens de
overeenkomst verschuldigde maandelijkse termijnen gedurende de looptijd van de
lease-overeenkomst, in de lijn met hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 9.3.
van het vonnis van 27 april 2007 beperkt tot 60 maanden, hetgeen neerkomt op een
bedrag van € 6.849,60, te vermeerderen met de restant hoofdsom na 60 maanden,
zijnde € 11.048,00 en te verminderen met de waarde van de geleasede effecten op
dat moment, zijnde € 6.737,60 en een bedrag van € 1.253,73 wegens aan
uitgekeerde dividenden.
6.27. Het totale nadeel uit de overeenkomst
bedraagt derhalve € 9.906,27. Hiervan dient, gelet het in 6.25 genoemde
percentage, een bedrag van € 5.943,76 voor rekening van [X]
te
blijven.
6.28. Door [X] is in het kader van de
overeenkomst een bedrag van € 7.648,72 betaald. Hiervan dient Dexia aan [X] te
betalen een bedrag van € 451,23, zijnde het door [X] betaalde bedrag minus de
ontvangen dividenden en minus het hiervoor berekende bedrag dat voor rekening
van [X] dient te blijven.
6.29. Dexia heeft aangevoerd dat over een
eventueel door haar te betalen bedrag geen wettelijke rente toewijsbaar is,
omdat [X] haar nooit in gebreke heeft gesteld. Dit betoog wordt op grond van
art. 6:83 sub b BW verworpen. In lijn met het arrest van het gerechtshof te
Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN:BA 5684) neemt de kantonrechter als uitgangspunt
dat de wettelijke rente in beginsel berekend dient te worden per
(termijnbetaling vanaf de respectievelijke betaalmomenten, met inachtneming van
de in deze zaak geldende procentuele verdeling van het nadeel tussen [X] en
Dexia. In de berekening dienen evenwel ook de door [X] ontvangen dividenden, en
mogelijke andere tussentijds door [X] van Dexia ontvangen bedragen en/of
mogelijke verrekeningen, betrokken te worden. Nu de vertragingsschade aldus
bezwaarlijk kan worden vastgesteld - en aannemende dat het nadeel geleidelijk is
ontstaan - zal de ingangsdatum van de wettelijke rente over het door [X] van
Dexia te ontvangen bedrag worden bepaald op de datum gelegen halverwege de
aanvang van de leaseovereenkomst en het einde van de overeenkomst, te weten 15
juni 2003.
6.30. Dexia kan niet zelf de registratie bij het
BKR verwijderen. Zij zal daarom veroordeeld worden het BKR te berichten dat de
registratie van de in dit vonnis bedoelde lease-overeenkomst en daarmee verband
houdende inschrijvingen ten name van dienen te worden gestaakt dan wel
verwijderd. Er bestaat aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen en aan een
maximum te binden.
6.31. Gelet op vorenstaande zal de vordering in
reconventie worden afgewezen.
6.32. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen
partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige
rechtsverhouding.
6.33. Dit betekent dat op de vorderingen van
partijen wordt beslist als hieronder vermeld.
6.34. Gelet op de uitkomst van de procedure wordt
omtrent de kostenveroordeling geoordeeld als hierna vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
I veroordeelt Dexia om aan [X]
te betalen €451,23, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2003
tot aan de dag der algehele voldoening;
II veroordeelt Dexia om binnen acht
dagen na betekening van dit vonnis aan de stichting Bureau Krediet Registratie
(BKR) te Tiel schriftelijk te berichten dat de registratie van de in dit vonnis
bedoelde lease-overeenkomst en daarmee verband houdende inschrijvingen ten name
van [X] dienen te worden gestaakt c.q. verwijderd, met veroordeling
van Dexia tot betaling aan [X] van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte
daarvan dat Dexia nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van €
10.000,00;
III veroordeelt Dexia in de kosten van het
geding gevallen aan de zijde van [X] tot op heden begroot
op:
griffierecht:
€ 199,00
kosten
dagvaarding:
€ 84,31
salaris
gemachtigde:
€
272,00
totaal: €
555,31
IV verklaart [Y] niet ontvankelijk in
haar vorderingen voor zover niet betrekking hebbend op het beroep op nietigheid
als bedoeld in art. 1:88 BW;
V veroordeelt [X] in de kosten
van het geding gevallen aan de zijde van Dexia, tot op heden begroot op
nihil;
VI wijst af het meer of anders
gevorderde;
in reconventie
VII wijst de vordering af;
VIII veroordeelt Dexia in de kosten van het geding
in reconventie gevallen aan de zijde
van [X], tot op
heden begroot op € 136,-;
In conventie en
reconventie
IX verklaart de veroordelingen
uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2007 in
tegenwoordigheid van de griffier.