Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

Vonnis
 
RECHTBANK AMSTERDAM
 
Sector Kanton
 
Locatie Amsterdam
 
Zaak- en rolnummer: 1021335 / DX EXPL 09-26
Vonnis van: 14 september 2011
F.no.: 574
 
Vonnis van de kantonrechter
 
inzake
 
[X],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
nader te noemen [X],
gemachtigde: mr. E.H. Hoeksma,
 
tegen
 
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.
 

1.     Procedure
 
1.1.   Op 24 februari 2010 en 26 mei 2010 heeft de kantonrechter telkens een in deze zaak gewezen vonnis uitgesproken (hierna: het eerste respectievelijk het tweede tussenvonnis). Voor het verloop van de procedure tot dan toe verwijst de kantonrechter naar hetgeen dienaangaande in de tussenvonnissen is overwogen.
 
1.2.   Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
    -  het op 14 januari 2011 ter griffie van deze rechtbank ingekomen schriftelijk bericht
    -  van de in het tweede tussenvonnis benoemde deskundige;
    -  de conclusie na deskundigenbericht van de zijde van [X];
    -  de nadere conclusie, met producties, van de zijde van Dexia.
 
1.3.   Ten slotte is wederom vonnis bepaald.
 
2.     De verdere beoordeling van het geschil
 
2.1.   Voor de vaststaande feiten verwijst de kantonrechter naar hetgeen dienaangaande in het eerste tussenvonnis onder 2.1 tot en met 2.9 is overwogen.
 
2.2.   Dexia Bank Nederland N.V., de vennootschap die aanvankelijk procespartij was, is na een fusie met haar aandeelhoudster verdwenen als rechtspersoon. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchère N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchère of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
 
2.3.   Naar de kern genomen gaat het in deze zaak om het volgende. De echtgenoot van [X], [Y], heeft onder de naam WinstVerDriedubbelaar en contractnummer 7409940 respectievelijk 75100581 op 24 juni 1999 respectievelijk 10 juli 2001 telkens een leaseovereenkomst met Dexia gesloten (hierna: de lease-overeenkomsten of lease-overeenkomst I en lease-overeenkomst II), welke beide, op 26 juni 2002 respectievelijk 29 juni 2004 zijn verlengd. Op 5 juni 2003 heeft [Y] het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod ondertekend. Op dit formulier is onder het vak "Echtgeno(o)t(te) of geregistreerd partner" en naast het vak "Naam" ingevuld: "M.M. [Y]-[X]". Daaronder is naast het vak "Uw handtekening" een handtekening geplaatst voorafgegaan door de letters "b/a". Voorts heeft [Y] op 20 mei 2003 een zogenoemd Gegevensformulier Hardheidsclausule ingevuld en ondertekend. Op dit formulier is onder het vak "Naam echtgeno(o)t(te)/partner" ingevuld: "M.M. [Y]-[X]" en is onder het vak "Handtekening echtgeno(o)t(te)" een handtekening geplaatst. Bij brief van 24 mei 2005 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft [X] de lease-overeenkomsten op de voet van artikel 1:88 en 1:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vernietigd.
 
2.4.   De vordering van [X] strekt - naar de kern genomen - ertoe dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de lease-overeenkomsten en de verlengingen rechtsgeldig door [X] zijn vernietigd en dat Dexia wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [Y] ingevolge de lease-overeenkomsten heeft betaald verminderd met hetgeen hij ingevolge die lease-overeenkomsten heeft ontvangen. Dexia heeft zich tegen deze vordering verweerd met de stelling dat (niet alleen [Y], maar ook) [X] zich door ondertekening van het Dexia Aanbod jegens Dexia heeft gebonden aan een vaststellingsovereenkomst, waarbij zij afstand van haar rechten heeft gedaan. Subsidiair heeft Dexia zich op het standpunt gesteld dat vernietigingsrecht van [X] reeds was verjaard toen zij dat bij brief van 24 mei 2005 uitoefende. Hierop heeft [X] in de eerste plaats weersproken dat zij het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod heeft ondertekend, daartoe stellende dat [Y] een handtekening heeft geplaatst die voor die voor haar moest doorgaan.
 
2.5.   Naar aanleiding hiervan heeft de kantonrechter in het tweede tussenvonnis een deskundigenbericht naar de handtekeningen op het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod en het Gegevensformulier Hardheidsclausule gelast en de heer W. de Jong als deskundige benoemt. De deskundige heeft een concept van zijn rapport ter reactie aan partijen voorgelegd. Geen van partijen heeft op dit concept commentaar gegeven. In zijn (definitieve) rapport heeft de deskundige de volgende conclusies geformuleerd:
"De handtekening in de rubriek " Uw handtekening" bij "Echtgeno(o)t(te) of geregistreerd partner "op het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod, gedateerd 05 juni 2003, is met hoge waarschijnlijkheid niet door mevrouw M.M. [Y]-[X] op dit formulier geplaatst.
De handtekening in de rubriek "Uw handtekening" bij "Echtgeno(o)t(te)/partner"op het Gegevensformulier Hardheidsclausule, gedateerd 20 mei 2003, is met hoge waarschijnlijkheid door mevrouw M.M. [Y]-[X] op dit formulier geplaatst."
De deskundige heeft deze conclusies gestoeld op de resultaten van een door hem beschreven onderzoek van de onderhavige handtekeningen, waarbij - onder meer- een vergelijking is gemaakt met 10 handtekeningen en het handschrift van [Y] op brieven uit de periode 2003 -2004 en met 25 handtekeningen van [X] uit de periode 2004 - 2009.
 
2.6.   Gegeven de door de deskundige gegeven motivering voor zijn conclusies en in aanmerking nemende dat partijen niets daartegen hebben ingebracht, maakt de kantonrechter voormelde uitkomsten van het deskundigenbericht tot de zijne. Dit brengt mee dat thans als vaststaand heeft te gelden dat [Y] een handtekening op het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod heeft geplaatst die voor die van [X] moest doorgaan. Daarmee staat tevens vast dat [X] dit formulier niet heeft ondertekend en er (dus) geen vaststellingsovereenkomst tussen haar en Dexia tot stand is gekomen. Nu [X] aldus geen afstand heeft gedaan van haar recht een vordering in rechte tegen Dexia in te stellen op basis van haar vernietiging van de lease-overeenkomsten, dient thans te worden beoordeeld of in dit verband sprake is van verjaring, zoals Dexia heeft gesteld.
 
2.7.   De kantonrechter stelt hierbij voorop dat, anders dan Dexia heeft gesteld, artikel 1:88 BW eveneens van toepassing is op de verlengingen, zodat ook daarvoor schriftelijke toestemming van [X] was vereist. Immers, de verlenging brengt rechten en plichten mee die gelijksoortig zijn aan de uit de oorspronkelijke lease-overeenkomst voortspruitende rechten en plichten. Dexia had redelijkerwijs moeten en kunnen begrijpen dat de vernietigingsbrief mede gericht was op de verlengingen, aangezien de lease-overeenkomsten en de verlengingen daarvan dezelfde contractnummers hebben.
 
2.8.   De verjaringstermijn ten aanzien van een vernietigingsrecht als het onderhavige is op grond van artikel 3:52, lid 1, sub d, BW driejaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomsten of de verlengingen. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie daarvan (vgl. HR 5 januari 2007, LJN AY8771 en Gerechtshof Amsterdam, 19 mei 2009, LJN BI 4359). Van belang is derhalve wanneer [X] bekend was met het bestaan van de lease-overeenkomsten en de verlengingen.
 
2.9.   Ter onderbouwing van haar beroep op verjaring heeft Dexia - onder meer - aangevoerd dat er in de Nederlandse gezinsverhoudingen vanuit mag worden gegaan dat de ene echtgenoot steeds ervan op de hoogte is wanneer de andere echtgenoot investeringen als de onderhavige doet. Voorts heeft Dexia aangevoerd dat het gebruikelijk is dat echtparen een zogenoemde en/of-rekening hebben, zodat [X] door middel van raadpleging van (mede) aan haar gerichte afschriften van die bankrekening, wist van de leaseovereenkomsten. Verder heeft Dexia erop gewezen dat [Y] nog een, thans niet in geding zijnde lease-overeenkomst heeft gesloten, waarop eind 2001 een positief resultaat van € 1.086,30 is behaald. Volgens Dexia is het onaannemelijk dat [X] hiervan niet door [Y] op de hoogte is gesteld. Ook heeft Dexia aangevoerd dat [X] geen specifieke feiten of omstandigheden heeft gesteld die verklaren dat zij pas in mei 2005 en niet al eerder op de hoogte is geraakt van de lease-overeenkomsten. Dexia heeft hierbij erop gewezen dat met het deskundigenbericht is gebleken dat [X] op 20 mei 2003 het Gegevensformulier Hardheidsclausule heeft ondertekend, zodat zij, anders dan zij heeft gesteld, in elk geval toen al op de hoogte was van de lease-overeenkomsten. Hiermee is haar geloofwaardigheid aangetast, aldus Dexia.
 
2.10.  [X] heeft hiertegen ingebracht dat zij tot omstreeks 14 mei 2005 niet heeft geweten van de lease-overeenkomsten en dat [Y] toen een op 13 mei 2005 gedateerde brief van Dexia heeft ontvangen, waarin werd aangekondigd dat lease-overeenkomst I tot een restschuld zou leiden. [Y] heeft [X] daarvan toen op de hoogte gebracht, omdat "hij met zijn billen bloot moest" omdat "hij er niet meer onderuit kon". Voorst heeft [X] gesteld dat betalingen aan Dexia zijn geschied van bankrekeningen die uitsluitend op naam van [Y] staan en waarvan de afschriften niet (ook) aan [X] zijn geadresseerd, zodat niet ervan mag worden uitgegaan dat zij door raadpleging van aan haar gerichte bankafschriften kennis heeft kunnen nemen van de lease-overeenkomsten.
 
2.11.  Naar aanleiding hiervan overweegt de kantonrechter als volgt. [Y] heeft de beide lease-overeenkomsten verlengd. Het is de kantonrechter ambtshalve uit de behandeling van andere procedures inzake lease-overeenkomsten bekend dat afnemers hun leaseovereenkomst pleegden te verlengen, omdat na ommekomst van de reguliere looptijd een restschuld was ontstaan waarvan zij hoopten dat deze na ommekomst van de verlenging zou zijn verdwenen of verminderd. De kantonrechter gaat ervan uit dat dit ook voor [Y] gold, aangezien hij de verlenging van lease-overeenkomst II onder protest heeft getekend. Waar [X] heeft gesteld dat de kennisgeving door Dexia in mei 2005 van een restschuld de aanleiding was voor [Y] om [X] van de lease-overeenkomsten te vertellen, valt in dit licht zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet in te zien waarom [Y] niet reeds ten tijde van de verlengingen van de lease-overeenkomsten met [X] daarover heeft gesproken. Verder is het niet zo zeer vanzelfsprekend dat [Y] de lease-overeenkomsten buiten medeweten van [Y] heeft afgesloten, dat het op de weg van [X] lag hieromtrent een verklaring te geven. De enkele niet nader toegelichte opmerking in een overgelegde handgeschreven verklaring dat [Y] "sinds 1971, meer dan 38 jaar de bankzaken" regelde, schiet in dit verband te kort. Immers, dat [Y] de bankzaken regelde, laat onverlet dat hij daarover met [X] heeft gesproken. Dit geldt temeer, nu [Y] en [X] als gevolg van het ontslag van [Y] kennelijk reeds in een penibele financiële situatie verkeerden, waar immers uit diezelfde schriftelijke verklaring blijkt dat [Y] in 1998 was ontslagen en een hypotheeklening meermalen moest worden verhoogd om in de kosten van het levensonderhoud te kunnen voorzien. Ten slotte heeft Dexia met recht erop gewezen dat bij de stellingen van [X] een kanttekening moet worden geplaatst, nu thans is komen vast te staan dat zij in 2003 het Gegevensformulier Hardheidsclausule heeft ondertekend, waarop de onderhavige lease-overeenkomsten staan vermeld en zij dus, anders dan zij aanvankelijk stellig heeft gesteld, toen al daarvan heeft geweten.
 
2.12.  Dit alles voert de kantonrechter tot het oordeel dat de motivering van de stellingen van [X] wat betreft het moment waarop zij op de hoogte is geraakt van de leaseovereenkomsten tekort schiet, op welke grond aan die stellingen voorbij moet worden gegaan. Reeds daarmee heeft als vaststaand te gelden de stelling van Dexia dat [X] van meet af aan wist van de in 1999 en 2001 lease-overeenkomsten. Dit betekent dat de verjaringstermijn reeds was verstreken toen [X] de lease-overeenkomsten bij brief van 24 mei 2005 vernietigde. In zoverre ligt het door [X] gevorderde voor afwijzing gereed.
 
2.13.  Aangezien lease-overeenkomst I op 26 juni 2002 en lease-overeenkomst II op 29 juni 2004 is verlengd, moet worden geoordeeld dat de verjaringstermijn ten aanzien van de verlengingen nog niet was verstreken ten tijde van voormelde vernietigingsverklaring van 24 mei 2005. De verlengingen zijn derhalve wel rechtsgeldig vernietigd, zodat Dexia hetgeen ingevolge de verleningen heeft betaald, verminderd met hetgeen [Y] in dat verband van Dexia heeft ontvangen, dient te worden terugbetaald. In aanmerking nemende het bepaalde in artikel 1:89, lid 5, BW, is in zoverre de vordering wel toewijsbaar.
 
2.14.  Uit door Dexia overgelegde gegevens, welke [X] onweersproken heeft gelaten, leidt de kantonrechter in dit verband het volgende als vaststaand af. [Y] heeft ingevolge lease-overeenkomst I en de verlenging daarvan in totaal € 7.935,10 aan leasetermijnen betaald. Ingevolge lease-overeenkomst I diende hij 36 maandtermijnen van € 113.31, zijnde €4.079,16 te voldoen. Dit betekent dat [Y] ingevolge de verlenging van lease-overeenkomst I (€ 7.935,10 minus € 4.079,16 is gelijk aan) € 3.855,94 heeft betaald. Na 26 juni 2002 heeft Dexia in totaal € 919,89 aan dividenden uitbetaald. Per saldo dient Dexia als gevolg van de vernietiging van de verlenging van lease-overeenkomst I derhalve € 2.936,05 te restitueren.
 
2.15.  Ingevolge lease-overeenkomst II en de verlenging daarvan heeft [Y] in totaal € 2.778,39 aan leasetermijnen betaald. Aangezien [Y] ter zake de verschuldigde leasetermijnen van de oorspronkelijke overeenkomst een bedrag van € 2.174,40 vooruit heeft betaald, heeft hij ingevolge de verlenging daarvan (€ 2.778,39 minus € 2.174,40 is gelijk aan) € 603,99 betaald. Na 29 juni 2004 heeft Dexia in totaal € 119,39 aan dividenden uitbetaald. Per saldo dient Dexia als gevolg van de vernietiging van de verlenging van leaseovereenkomst II derhalve € 484,60 te restitueren. In totaal dient Dexia aldus € 3.420,65 terug te betalen.
 
2.16.  Dexia is over voormelde bedragen wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat zij met de terugbetaling daarvan in verzuim is geraakt. In een namens [Y] geschreven brief d.d. 24 mei 2005 is Dexia tegen een termijn van 14 dagen in gebreke gesteld (zie productie 13 bij dagvaarding). Nu terugbetaling door Dexia is uitgebleven, mocht (ook) [X] redelijkerwijs ervan uitgaan dat Dexia tekort zou (blijven) schieten in de nakoming van haar terugbetalingsverplichtingen. Aldus is Dexia met de terugbetaling in verzuim geraakt vanaf 7 juni 2005. De gevorderde wettelijke rente is derhalve toewijsbaar over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf dat moment.
 
2.17.  De kantonrechter ziet onvoldoende grond om het ter zake de BKR-notering gevorderde te kunnen toewijzen, aangezien het voldoende aannemelijk is dat de leaseovereenkomsten na ommekomst van de looptijd daarvan in een restschuld hebben geresulteerd terwijl vaststaat dat [Y] ter zake van restschulden niets heeft voldaan aan Dexia.
 
2.18.  Dexia moet als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
 
3.     De beslissing
 
De kantonrechter
 
3.1.   verklaart voor recht dat artikel 1:88 BW op de verlengingen van de onderhavige lease-overeenkomsten van toepassing is en dat die verlengingen rechtsgeldig buitengerechtelijk zijn vernietigd;
 
3.2.   veroordeelt Dexia aan [X] te betalen € 3.420,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
 
3.3.   veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure aan de zijde van [X] gevallen, tot op heden begroot op € 993,98, als volgt te voldoen:
te betalen aan [X]:
- voor verschuldigd griffierecht           €  52,00
en te betalen aan de griffier van deze rechtbank:
- explootkosten                               €  85,98
- voor verschuldigd griffierecht           € 156,00
- voor salaris van gemachtigde           € 700,00
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
 
3.4.   verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
 
3.5.   wijst af het meer of anders gevorderde.
 

Aldus gewezen door mr. W.A.J.P. van den Reek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.

Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL