Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaak-en rolnummer: 772401 DX 06-145
Vonnis van
9 juli 2008
F.no.: 642
Vonnis van de
kantonrechter
inzake
[X],
nader te noemen eisende
partij,
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in
reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA BANK
NEDERLAND N.V.,
nader te noemen Dexia,
gevestigd te
Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde:
Swier & Van der Weijden Gerechtsdeurwaarders.
Procedure
Het volgende processtuk is ingediend:
de
dagvaarding van 8 maart 2006, met producties.
Daarna heeft Dexia bij akte schorsing van de
procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM).
Bij rolmededeling van 23 mei 2006 is vastgesteld dat de procedure is geschorst.
Vervolgens heeft Dexia verklaard dat eisende partij een opt-outverklaring als
bedoeld in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft ingediend en
verzocht om ophettlng van de schorsing. Naar aanleiding daarvan is beslist dat
de onderhavige procedure wordt hervat.
Vervolgens is ingediend:
de conclusie van
antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie van
Dexia. met producties.
Bij tussenvonnis van 2 april 2008 is een comparitie
bepaald die heeft plaatsgevonden op 16 mei 2008. Ter comparitie zijn verschenen
eisende partij in persoon, bijgestaan door mr. J. Papeveld en van de zijde van
Dexia R. Paap, bijgestaan door mr. M. Cota. Van hetgeen besproken is ter
comparitie heeft de griffier aantekening gehouden.
Voorafgaand aan deze
comparitie zijn door eisende partij per brief van 2 mei 2008 een conclusie van
antwoord in reconventie tevens akte uitlating na tussenvonnis, met producties,
en door Dexia per faxbrief van 28 april 2008 aanvullende stukken ingediend. Deze
stukken behoren alle tot de gedingstukken.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de
beslissing
1.
Feiten
In conventie en in
reconventie
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster
onder algemene titel van Bank Labouchere N.V, (hierna: Labouchere). Waar hierna
sprake is van Dexia wordt haar rechtsvoorgangster daaronder mede
begrepen.
1.2. Eisende partij was ten tijde van
het aangaan van de hieronder bedoelde overeenkomst gehuwd en verkeerde in de
volgende
omstandigheden:
eisende
partij echtgenote
Leeftijd:
50
jaar
40
jaar
Beroep:
pijpfitter
verkoopster
Opleiding:
MTS
detailhandelsschool
Netto gezinsinkomen per maand: circa € 2.275,- / circa €
27.300,- per jaar Vermogen: negatief, schulden circa € 24.700,-Relevante
beleggings- of beroepservaring: geen
1.3. Eisende partij heeft de volgende
leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee staat vermeld, met als
wederpartij Labouchere (hierna: de leaseovereenkomst):
Contractnr.
Datum Naam
overeenkomst Leasesom
Looptijd Termijnbedrag
25300916
22-12-1998 Direct Rendement Effect €44.792,81 180mnd €
159,19
De leaseovereenkomst is via Spaarkrediet Centrale
tot stand gekomen en is mede
ondertekend door de echtgenote van eisende
partij.
De eerste termijnbetaling aan Dexia vond plaats op 31 januari
1999.
1.4. Voorts hebben eisende partij en
zijn echtgenote, eveneens via Spaarkrediet Centrale, een kredietovereenkomst
d.d. 16 december 1998 gesloten met Direktbank N.V. voor een bedrag van
f54.442,-, waarmee bestaande schulden zijn afgelost.
1.5. Dexia heeft een eindafrekening
opgesteld met het volgende
resultaat:
Datum eindafrekening
Resultaat
18-10-2005
-€4.953,90 niet voldaan
1.6. Eisende partij heeft fiscaal
voordeel genoten in verband met de leaseovereenkomst.
1.7. Voor wat betreft het in totaal
aan Dexia betaalde bedrag, het totaalbedrag aan ontvangen en/of verrekende
dividenden en andere gegevens van de leaseovereenkomst wordt verwezen naar de
aan dit vonnis gehechte bijlage (hierna: de bijlage).
2.
Conventie
Vordering
2.1. Eisende partij vordert op
gronden als vermeld in de processtukken bij vonnis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de overeenkomst is of
wordt vernietigd, althans ontbonden, althans dat Dexia onrechtmatig heeft
gehandeld, en dat eisende partij recht heeft op terugbetaling van al hetgeen in
het kader van de onderhavige overeenkomst aan Dexia is betaald, vermeerderd met
de wettelijke rente over die betalingen vanaf de dag van de betalingen tot aan
de dag van algehele terugbetaling door Dexia. Voorts vordert eisende partij
Dexia te bevelen om binnen twee weken na betekening van het in dezen te wijzen
vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van eisende partij bij het BKR te
Tiel, althans de aan die registratie gekoppelde achterstandcodering ongedaan
wordt gemaakt, zulks op straffe van een dwangsom. Tenslotte vordert eisende
partij Dexia te veroordelen tot betaling van de werkelijke
proceskosten.
Verweer
2.2. Dexia voert gemotiveerd verweer
tegen de vorderingen van eisende partij.
3.
Reconventie
Vordering
3.1. In reconventie vordert Dexia
eisende partij te veroordelen tot betaling van
€ 4.953,90, zijnde het
resterende saldo van de door Dexia opgestelde eindafrekening, vermeerderd met de
rente en kosten, stellende dat eisende partij in verzuim is met de nakoming van
zijn verplichtingen uit de leaseovereenkomst.
Verweer
3.2. Eisende partij in conventie
voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen in reconventie.
4. Beoordeling
van de vorderingen in conventie en in reconventie
4.1. Waar nodig zal hierna nader
worden ingegaan op de stellingen en verweren van partijen. Geoordeeld wordt als
volgt.
4.2. In het vonnis van deze rechtbank
van 27 april 2007. UN nummer BA3914, en het arrest van de Hoge Raad van 28 maart
2008, LJN BC2837 zijn voor soortgelijke geschillen een aantal rechtsvragen
beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, die de kantonrechter overneemt. In
essentie komt dit in de onderhavige zaak neer op het volgende:
- Een
effecteninstelling (als Dexia) is aansprakelijk voor gedragingen van een
tussenpersoon (zie voor nadere uitwerking en overwegingen hierna onder
4.3.).
- De toepasselijkheid van de WCK en de andere door
eisende partij genoemde wetten en regelingen kan in het midden blijven. Ook
indien Dexia in strijd daarmee zou hebben gehandeld zou zulks niet tot een ander
oordeel leiden omtrent"de door elk van partijen te dragen gevolgen van het
aangaan van onderhavige leaseovereenkomst, dan zou hebben te gelden zonder een
zodanig beroep.
- Er wordt niet voldaan aan de maatstaf voor
misleidende reclame.
- Er wordt niet voldaan aan de
maatstaf voor dwaling.
- Er is onvoldoende reden om te
twijfelen aan de feitelijke verwerving van de effecten door
Dexia.
- Dexia was bij het aanbieden van het onderhavige product
gehouden aan de in de NR gecodificeerde zorgplichten.
Voorts wordt
geoordeeld dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden, nu niet is
gebleken dat Dexia, wetende of moetende begrijpen dat eisende partij door
bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het aangaan van de leaseovereenkomst,
het tot stand komen daarvan heeft bevorderd, ofschoon hetgeen Dexia wist of
moest begrijpen haar daarvan had behoren te weerhouden.
4.3. Bij de beantwoording van de
vraag of Dexia aansprakelijk is voor gedragingen van Spaarkrediet Centrale, door
wiens toedoen de leaseovereenkomst tot stand is gekomen, wordt aansluiting
gezocht bij het bepaalde in art. 6:76 BW, te weten dat de schuldenaar die bij de
uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van andere personen, voor hun
gedragingen op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen. Er is
geen reden hierover anders te oordeten indien de tussenpersoon zich alleen heeft
beziggehouden met het voorbereidingstraject en dit traject geleid heeft tot een
overeenkomst met de effecteninstelling. Het gaat er om dat de tussenpersoon
gehandeld heeft ten voordele van de effecteninstelling. Nadelige gevolgen van
gedragingen van de tussenpersoon behoren dan niet te worden afgewenteld
op de wederpartij, maar dienen voor risico te komen van de effecteninstelling.
Dexia is derhalve aansprakelijk voor het handelen en nalaten van Spaarkrediet
Centrale bij de totstandkoming van de teaseovereenkomst. Daaraan kan nog worden
toegevoegd dat het een eigen verantwoordelijkheid is van Dexia.als bank en
effecten instelling om er zorg voor te dragen dat de afnemers van haar producten
de informatie ontvangen die behoort bij haar zorgplicht. Dexia dient er op toe
te zien dat tussenpersonen die voorlichting naar behoren geven en dient bij
gebreke daarvan zelf voor de noodzakelijke informatie zorg te dragen. Een en
ander vindt steun in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van l maart
2007 (LJN: AZ9722, rov 2.15) en de beslissing van de Beroepscommissie van het
DSI van 27 januari 2005 (JOR 2005, 67).
4.4. Tevens wordt geoordeeld dat
Dexia niet in voldoende mate voldaan heeft aan haar zorgplichten voortkomende
uit het 'know your customer '-principe. Dat brengt met zich dat
de leaseovereenkomst niet tot stand had behoren te komen en dat een causaal
verband bestaat tussen deze tekortkoming en de door eisende partij geleden
schade. Toepassing van het bepaalde in artikel 6:101 BW leidt uiteindelijk niet
tot een ander resultaat dan het gevolg zal zijn van de hierna volgende
nadeelverdeling, zodat deze tekortkoming hierna niet behandeld zal
worden.
4.5. Dexia heeft in onvoldoende mate
voldaan aan haar zorgplicht om eisende partij op niet mis te verstane
wijze te wijzen op de risico's die verbonden zijn aan de
leaseovereenkomst. Dexia is derhalve aansprakelijk voor de als gevolg van dit
tekortschieten opgetreden nadelige gevolgen.
4.6. Dexia is echter niet voor het
volledige nadeel aansprakelijk. Het voor rekening van Dexia komende
nadeel dient te worden verminderd in evenredigheid met de. op een gemotiveerde
schatting berustende, mate waarin aan eisende partij toe te rekenen
omstandigheden tot het nadeel hebben bijgedragen. Dit overeenkomstig hetgeen de
Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 3 I maart 2006, RvdW 2006, 328 (LJN:
AU6092). Een en ander zal tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de
hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Grondslag voor de
hiervoor bedoelde schatting vormen de persoonlijke omstandigheden van eisende
partij die van invloed zijn op de waarschijnlijkheid dat de onderhavige
overeenkomst tot stand zou zijn gekomen indien Dexia haar zorgplicht afdoende
was nagekomen, mede gelet op de leasesom en op de overige verplichtingen uit de
onderhavige rechtsverhouding met Dexia. Dit betreft met name (maar niet
uitsluitend) de financiële omstandigheden van eisende partij, de
beleggingsdoelstellingen en diens kennis en ervaring.
4.7. Op basis van de omstandigheden
zoals die hiervoor onder 1.2. bij de feiten zijn vermeld, en de verhouding
tussen (tweederde van) de leasesom en het netto inkomen, is voor eisende partij
categorie 2 (als bedoeld in het vonnis van 27 april
2007) van toepassing. Mede in aanmerking nemend de rol en handelswijze van de
tussenpersoon en de financiële positie van eisende partij ten tijde van het
aangaan van de leaseovereenkomst, alsmede hetgeen hierna onder 4.8. wordt
overwogen, dient naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dit geval
35% van het nadeel voor rekening van eisende partij te komen en het resterende
percentage voor rekening van Dexia.
4.8. Eisende partij heeft ter
comparitie verklaard dat hij - na door Spaarkrediet Centrale telefonisch te zijn
benaderd in verband met zijn financiële problemen - via Spaarkrediet Centrale
een kredietovereenkomst heeft gesloten met Direktbank om zijn bestaande schulden
af te lossen. Daarnaast heeft hij op advies van Spaarkrediet Centrale de
leaseovereenkomst gesloten om het krediet af te lossen, aldus eisende partij.
Eisende partij stelt dat hij daarom in categorie 1 hoort te vallen. Nu Dexia
deze stelling heeft betwist en eisende partij zijn stelling onvoldoende met
nadere feiten heeft toegelicht en onderbouwd, wordt hieraan voorbij gegaan. Een
- bijvoorbeeld - schrijven van Spaarkrediet Centrale waaruit een dergelijk
advies zou kunnen blijken, zoals in de door eisende partij aangehaalde zaak, is
door eisende partij niet overgelegd.
4.9. In het voetspoor van het vonnis
van deze rechtbank van 27 april 2007 gaat de kantonrechter met het oog op een
gelijke behandeling van ge!ijk(soortig)e zaken bij de berekening van het
nadeel in beginsel uit van een fictieve looptijd van 60 maanden. Echter, nu
eisende partij na 60 maanden is blijven betalen, zou dit er toe leiden dat
eisende partij in een nadeligere positie zou komen dan wanneer het nadeel wordt
berekend op het moment van daadwerkelijke beëindiging van de leaseovereenkomst.
Aangezien niet billijk is dat eisende partij zou worden gedupeerd door zijn
betalingsgedrag na 60 maanden, wordt het nadeel in dit geval berekend op het
moment van het feitelijke einde van de leaseovereenkomst. Het nadeel komt neer
op het bedrag dat in de bijlage onder 'in aanmerking te nemen termijnen' staat
vermeld, vermeerderd met het daarachter onder 'restant hoofdsom' vermelde
restant van de hoofdsom van de geldlening en verminderd met de vervolgens onder
'waarde/opbrengst' vermelde opbrengst van de geieasede effecten alsmede met het
onder 'ontvangen + verrekende dividenden' vermelde bedrag wegens in verband met
de overeenkomst ontvangen en verrekende dividenden.
4.10. In de arresten van het gerechtshof te
Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722),
16 augustus 2007 (LJN BB 1855) en 15
november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het arrest van het gerechtshof te Arnhem
van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding
anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Voorop staat dat de
overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging
aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend
aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om
het geleende geld zelf, of aan een ander doel te besteden. De lening maakt een
onlosmakelijk onderdeel uit van het door Dexia aangeboden product. Indien de
overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het
onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan.
De zorgplicht ziet mede op het in niet mis te verstane bewoordingen waarschuwen
voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van
de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op
het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich
bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte
informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt
nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de (al dan niet
vooruit betaalde) rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit
volgt dat de kantonrechter blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als
nadelig gevolg van het aan Dexia venveten handelen in aanmerking dient te worden
genomen bij de vaststelling van het totale nadeel. Bevestiging van dit oordeel
vindt de kantonrechter in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27
januari 2005 en in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 24 mei 2007
(LJN BA5684).
4.11. Van het nadeel dient, gelet op het in
4.7. genoemde percentage, een bedrag voor rekening van eisende partij te blijven
gelijk aan het onder 'voor rekening afnemer' genoemde bedrag.
4.12. Door of ten behoeve van eisende
partij is in het kader van de leaseovereenkomst een bedrag betaald gelijk aan
het op de bijlage onder 'betaald' vermelde bedrag. Hierop dienen in mindering te
worden gebracht alle ontvangen dividenden als vermeld onder 'totaal ontvangen
dividenden' en het hiervoor berekende bedrag dat voor rekening van eisende
partij dient te blijven, zodat Dexia per saldo aan eisende partij dient te
voldoen het onder 'te ontvangen' vermelde bedrag.
4.13. Hetgeen eisende partij terug zal
ontvangen wordt aan alle betalingen aan Dexia toegerekend. Dit brengt mee dat de
betalingen aan Dexia voor de berekening van de wettelijke rente niet
geheel, maar voor een deel in aanmerking worden genomen. Het in aanmerking te
nemen deel is een breuk, waarbij de teller wordt gevormd door het bedrag dat
eisende partij dient terug te ontvangen en de noemer door het bedrag dat ter
zake van de leaseovereenkomst aan Dexia is betaald. Wettelijke rente wordt
toegekend over een percentage van elke betaling aan Dexia, gelijk aan het
percentage als vermeld in de bijlage onder '% rente', telkens vanaf de
betaaldatum, te beginnen op 31 januari 1999.
4.14. De door eisende partij gevorderde
ontbinding van de leaseovereenkomst wordt afgewezen nu het schenden van
de zorgplicht door Dexia in de precontractuele fase niet als een tekortkoming in
de nakoming kan worden aangemerkt.
4.15. De vorderingen van eisende partij
gericht op verklaring(en) voor recht worden afgewezen, omdat hij daarbij,
gelet op het voorgaande, geen belang meerheeft.
4.16. De vordering met betrekking tot de
BKR-registratie zal worden toegewezen met matiging en maximering van de
dwangsom.
4.17. De overige stellingen van partijen in
conventie behoeven geen behandeling meer.
4.18. De overigens door eisende partij
ingestelde vorderingen worden afgewezen. De in verband daarmee gestelde feiten
en omstandigheden, de negatieve financiële gevolgen voor de eisende partij
daaronder begrepen, zijn verdisconteerd in het oordeel omtrent de verplichtingen
die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid thans tussen partijen hebben
te gelden.
4.19. De gevorderde buitengerechtelijke
kosten worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat
werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en
instructie van de zaak. Voor zover eisende partij vergoeding vordert van kosten
voor het bij derden opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241
Rv bedoelde kosten, en derhalve tot de proceskosten.
4.20. Uit het voorgaande volgt dat de door
Dexia ingestelde reconventionele vordering dient te worden afgewezen. De in
verband daarmee gestelde gronden, feiten en omstandigheden zijn verdisconteerd
in het oordeel in conventie omtrent de verplichtingen die naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid thans tussen partijen hebben te gelden.
In conventie en in
reconventie
4.21. Gelet op de uitslag van de procedure
in conventie en in reconventie dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten
van het geding in conventie en in reconventie. Deze kosten zullen in
reconventie evenwel op nihil begroot worden, nu het debat in reconventie geheel
samenvalt met dat in conventie.
4.22. Er is bij afweging van de belangen
van beide partijen bij de onderhavige uitspraak onvoldoende aanleiding het
vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.23. Nadat aan dit vonnis is voldaan
zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige
rechtsverhouding. De eigendom van de in het kader van de leaseove reen komst
gekochte effecten is bij Dexia verbleven.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
I. veroordeelt Dexia om
aan eisende partij te betalen € 4.583,34 te vermeerderen met de wettelijke rente
berekend over 37,9% van elke betaling, telkens vanaf de betaaldatum, te beginnen
op 3 1 januari 1999, tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt Dexia in de
kosten van de procedure, aan de zijde van eisende partij gevallen, tot op heden
begroot op:
voor verschuldigd
griffierecht
€ 196,00
voor salaris van
gemachtigde €
625,00
totaal
€ 821,00
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
III. veroordeelt Dexia om binnen tien
dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te
berichten dat eisende partij geen verplichtingen uit de leaseovereenkomst meer
heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan
deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00;
IV. verklaart deze
veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst af het meer of
anders gevorderde;
in reconventie
VI. wijst de vordering
af;
VII. veroordeelt Dexia in de kosten
van de procedure, aan de zijde van eisende partij gevallen, tot op heden begroot
op nihil.
Aldus gewezen door mr. M.S.F. Voskens,
kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2008 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL