Antwoord van de minister van Financiën,
G. Zalm

Mevrouw K. de Jonge
Directeur Consumentenbond
Postbus 1000
2500 BA Den Haag

Geachte mevrouw De Jonge,

Bij brief van 6 januari 2003 heeft u uw verontrusting laten blijken over de voortgang van de bemiddelingsactiviteiten van de Commissie Geschillen Aandelenlease (CGA) en in het bijzonder ook over het uitblijven van de voorbeelduitspraken van de klachtencommissie van het Dutch Securities Institute (DSI). U geeft aan u zeer te storen aan het feit dat de klachtencommissie DSI tot op heden geen uitspraken heeft gedaan, waardoor de CGA haar werkzaamheden niet kan voorzetten. U heeft mij verzocht mijn visie te melden op deze ontwikkeling. In het bijzonder vraagt u om de CGA te verzoeken onafhankelijk van de uitspraken van het DSI te rapporteren, opdat zoveel mogelijk het oorspronkelijke aangegeven tijdpad gehandhaafd zal kunnen worden. Hierop kan ik u het volgende antwoorden.

Voorop staat dat de CGA als opdracht heeft meegekregen om als een comité van goede diensten op de door haar geschikt geachte wijze te bemiddelen tussen aanbieders en afnemers van aandelenleaseproducten, opdat deze onderling tot een oplossing komen voor de ontstane conflicten. Het staat de CGA daarbij volledig vrij om haar werkwijze te bepalen. De CGA is zich daar terdege van bewust. U stelt terecht dat de CGA bij haar installatie uitdrukkelijk in overweging is gegeven om een aantal voorbeelduitspraken van de klachtencommissie DSI te gebruiken voor een regeling voor vergelijkbare gevallen. De CGA kan echter ook een andere oplossingsrichting aandragen, bijvoorbeeld indien mocht blijken dat langs de lijn van de DSI-uitspraken (toch) niet tot een werkbare regeling kan worden gekomen. Het aan de CGA bij haar installatie meegegeven tijdschema zal hierbij ongetwijfeld een belangrijke rol spelen.

Ik deel uw mening dat zoveel mogelijk voortvarendheid moet worden betracht bij de bemiddelingswerkzaamheden. Dat ook de CGA de noodzaak van voortvarendheid onderkent, blijkt uit haar tussenrapportage van begin december 2003. De CGA heeft geconstateerd dat er nog een grote afstand bestaat tussen enerzijds aanbieders, wat betreft de bereidheid om afnemers verder tegemoet te komen dan thans is gebeurd, en anderzijds organisaties van afnemers, wat betreft hun verlangens en verwachtingen over een tegemoetkomen door aanbieders. Uit het bericht van de CGA blijkt vervolgens dat ze in het verdere verloop van het bemiddelingsproces inderdaad een belangrijke rol toebedeelt aan de uitspraken van de klachtencommissie DSI. Ze hoopt aan de uitspraken, in samenhang met al het overige beschikbare materiaal, aanknopingspunten te kunnen ontlenen voor het ontwikkelen van oplossingsrichtingen.

De klachtencommissie DSI oordeelt op grond van het geldende (effecten)recht, net als de burgerlijke rechter. De leden van de klachtencommissie moeten aan soortgelijke eisen voldoen als leden van de rechterlijke macht. De ervaring leert dat de commissie nauwelijks tot andere uitspraken komt dan de burgerlijke rechter. Ik heb er daarom vertrouwen in dat het DSI tot goede voorbeelduitspraken zal komen.

Wetende dat de CGA voornemens is om gebruik te maken van die voorbeelduitspraken heb ik mij regelmatig laten informeren over hun vermoedelijke verschijningsdatum. Op het moment dat duidelijk werd dat de voorbeelduitspraken, ondanks eerdere berichten die daarop wezen, niet in december 2003 zouden verschijnen, heb ik wederom contact laten leggen met het DSI. In dat gesprek is gezegd dat er begrip is voor het streven van het DSI om de bij haar lopende klachtenprocedures zo zorgvuldig mogelijk te voeren en af te ronden, maar is tevens het belang van betrokkenen bij het bemiddelingsproces van de CGA bij een zo spoedig mogelijke publicatie van de uitspraken nogmaals onder de aandacht gebracht. Het DSI heeft verzekerd zorgvuldig, maar voortvarend tot afronding van de voorbeelduitspraken te gaan komen en is zich vanzelfsprekend zeer bewust van het belang.

Hoogachtend,

De minister van Financiën,
G. Zalm