BERNHARD HAACKER
Partijen in aandelenleaseprocedures zijn geconfronteerd
met rechtsongelijkheid. Een inventarisatie van tot dusver gedane rechterlijke
uitspraken, laat zien dat rechters tientallen keren tegenstrijdig hebben
geoordeeld in gelijke of vergelijkbare gevallen. Gelet op de omvang van de
aandelenlease-affaire is te verwachten dat deze aantallen nog zullen oplopen.
Het uitzicht op een situatie met honderden of duizenden beleggers die in het
gelijk worden gesteld terwijl evenzoveel dat niet worden, is onwenselijk. Het is
dan ook van maatschappelijk belang dat zo snel mogelijk duidelijke lijnen worden
uitgezet, aan de hand waarvan in procedures over aandelenlease-overeenkomsten
kan worden beslist.
Bij inventarisatie van de tot op heden gewezen vonnissen
blijkt dat rechters in aandelenleaseprocedures nogal verschillende opvattingen
hebben. Dit levert op zich geen bezwaren op, wanneer het uiteenlopen van de
vonnissen veroorzaakt wordt door het per geval verschillen van de feitelijke
omstandigheden. Een rechter zal immers telkens over een hem voorgelegde
specifieke situatie beslissen en maatwerk afleveren. De geïnventariseerde
vonnissen bevestigen dit beeld, waarbij telkens wisselende feitencomplexen, aard
van partijen, wijze van procederen of leaseconstructie in kwestie uiteenlopende
uitkomsten tot gevolg hebben.
Zorgwekkend is echter dat rechters in juridisch opzicht
van mening verschillen over exact dezelfde of vergelijkbare
leaseproducten.
Zo blijkt de WinstVerDriedubbelaar door de rechter in
Amsterdam, Den Haag, Gouda Groningen, Haarlem, Rotterdam, Zutphen en Zwolle, te
worden beschouwd als huurkoop of koop op afbetaling (behoudens één uitzondering
in Amsterdam). De rechter in Arnhem, Almelo, Assen en Roermond is daarentegen
van oordeel dat de WinstVerDriedubbelaar juist niet als huurkoop of koop op
afbetaling moet worden beschouwd. Gevolg is dat de belegger in Amsterdam de
WinstVerDriedubbelaar-overeenkomst door zijn echtgenoot kan laten vernietigen en
dus de lening niet hoeft terug te betalen, terwijl de belegger in Arnhem dat
niet kan. Dat is onaanvaardbaar.
Evenmin blijken de rechters eensgezind ten opzichte van
andere aan hen voorgelegde juridische vragen. Bijvoorbeeld of en, zo ja in
hoeverre de bank een zorgplicht heeft om bij de belegger na te gaan wat diens
beleggingsdoelstelling is en of deze over voldoende financiële draagkracht en
ervaring beschikt om de aandelenlease-overeenkomst aan te gaan.
Zo was de rechter in Leeuwarden van oordeel dat het
afsluiten van een aandelenlease-overeenkomst niet veel verschilde van de koop
van een auto en bepaalde hij dat de bank niet in haar zorgplicht tegenover de
belegger was tekortgeschoten.
De rechter in Arnhem oordeelde daarentegen dat de bank
juist wel haar zorgplicht jegens de belegger had geschonden, aan de hand van de
geheel andere overweging dat 'de aard van de effectenleaseconstructie en de
wijze waarop die aan het brede publiek is aangeboden meebrengen dat verweerder
(de bank) erop bedacht diende te zijn dat tot zijn wederpartijen personen zouden
behoren, die niet over voldoende belangstelling voor, en inzicht in, beleggen
beschikken om zich zelfstandig in beleggingstransacties te begeven'. In de
procedures tussen Dexia en beleggers zijn het deze
telkens terugkerende juridische vragen die in belangrijke mate bepalen wie van
de partijen de zaak wint.
Vanuit het oogpunt van rechtseenheid en het beginsel van
rechtszekerheid is het dan ook van groot belang dat deze juridische vragen door
rechters eenduidig worden beantwoord.
Gelet op het grote aantal gedupeerde beleggers, is
duidelijkheid van maatschappelijk belang. Volgens krantenberichten gaat het om
zo'n 200.000 beleggers, die een gezamenlijke schuld hebben bij Dexia van één miljard euro. Volgens het ministerie van Justitie lopen
er al 1.400 aandelenleaseprocedures. Als deze beleggers ook nog eens hoger
beroep instellen, dreigt het rechterlijk apparaat te worden
overspoeld.
Bernhard Haacker is advocaat bij Kupperman van der Wiel
te Amsterdam.