4. O.a. S.B. van Baalen in Zorgplichten in de
effectenhandel, Deventer: Kluwer 2006, p. 171 ; J.J.C. Kabel, Rechter en
publieksopvattingen: feit fictie of ervaring. Over de beoordeling door de
rechter van commerciële communicatie (oratie Amsterdam UvA), 17 juni
2005.
5. Een interessante onderzoeksvraag is of door de toepassing van
het criterium van de 'gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende
consument' artikel 6:194 BW min of meer tot een soort dode letter dreigt te
verworden. Waar de Reclame Code Commissie - welke commissie andere criteria
lijkt te hanteren - nogal eens tot 'misleiding' oordeelt, schijnen uitspraken
met die strekking door de beroeps-rechter mij inmiddels veel
zeldzamer.
6. Waarmee deze, als waarschuwing bedoelde, slogan veelal
zijn doel voorbijschiet.
7. Veel leaseproducten betreffen een belegging
in waarden waarvan de koersontwikkeling niet dagelijks via de beurspagina's of
teletekst te volgen was.
8. J.A. Paulos, De gecijferde mens,
overpeinzingen van een getallenman, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker 1992.
Oorspronkelijke titel: Innumeracy: Mathematical Illiteracy and its
consequences.
9. D. Huff, How to lie with statistics, New York: W.W.
Norton & Company 1954.
10. Rapport van de AFM: 'Aandelenlease, niet bij
rendement alleen', 2002.
11. In veel leasefolders werd deelname aangeprezen
door middel van een vergelijking met sparen.
12. Dit pleidooi laat uiteraard
onverlet dat - gegeven het uitgangspunt van lijdelijkheid van de civiele rechter
- de stel- en bewijsplicht op partijen rust.
4.
Schending van de zorgplicht
De tweede rechtsvraag, was er sprake van een schending
van de zorgplicht door de leasebanken, lijkt op zich positief te worden
beantwoord, maar tegelijkertijd weer tal van nieuwe rechtsvragen uit te lokken.
Over de reikwijdte van de op banken rustende zorgplichten is de voorbije tien
jaar veel geschreven. Deze zorgplichten zijn deels privaatrechtelijk van aard en
deels publiekrechtelijk. Deze systematiek levert naar mijn oordeel enkele
ongerijmdheden op. Privaatrechtelijk is er sprake van een bijzondere uit de
eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeiende zorgplicht. Blijkens
staande jurisprudentie van de Hoge Raad strekt deze bijzondere zorgplicht ertoe
personen, zoals effectenleaseklanten, te beschermen tegen de gevaren van eigen
lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht. Verder verplichten de Algemene
Bankvoorwaarden en artikel 7:401 BW13 de bank om de
belangen van de klant voorop te stellen, boven de eigen belangen. Wat betreft
dit laatste, het voorop moeten stellen van de belangen van de klant, is er flink
wat overlap met de publiekrechtelijke regels. Zo bepaalt artikel 24 Besluit
Toezicht Effectenverkeer (1995)14 onder b dat de
effecteninstelling in het belang van haar cliënten kennis neemt van hun
financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstelling, voor zover dit
redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van haar diensten. Ik
meen dat door de concrete invulling van de precontractuele zorgverplichtingen
die, blijkens de jurisprudentie, feitelijk van leasebanken werd verwacht, de
werkelijke strekking van zorgverplichting, namelijk het voorkomen van een
mismatch tussen de perceptie van de Mant en diens
beleggingsdoelstelling met het aangeboden product, niet goed uit de verf komt.
In feite blijkt uit de jurisprudentie dat op de leasebanken de plicht rustte
zich vooraf te vergewissen van het inkomen en vermogen van de klant. Deze toets
is er echter primair op gericht om te bezien of de klant aan zijn financiële
verplichtingen uit de overeenkomst kan voldoen; zij is er niet op gericht een
eventuele mismatch te voorkomen.
De tweede concrete zorgplicht die volgens de tot nu toe
gevormde jurisprudentie op leasebanken rustte betreft de zgn.
waarschuwingsplicht. Hier bestaan echter grote verschillen tussen de lagere
rechtspraak en Klachtencommissie DSI enerzijds en die van de hoven anderzijds.
Leasebanken hadden hun klanten uitdrukkelijker dienen te waarschuwen. Naar het
oordeel van het Hof Amsterdam is de waarschuwingsplicht echter beperkt tot het
risico op het ontstaan van een restschuld. De waarschuwingsplicht heeft dus -
aldus het hof - geen betrekking op het aanzienlijke risico op verliezen die
ontstaan wanneer men het Break Even Rendement niet haalt. Mij dunkt dat
het hof hier een nogal kunstmatige opsplitsing in risico's hanteert. Het heeft
er veel van weg dat het Hof Amsterdam vanuit de eerder door hem algemeen
verbindend verklaarde Duisenbergschikking naar de zorgplichtschending toe
redeneert, in plaats van andersom. In de Duisenbergschikking stond ook een
(gedeeltelijke) kwijtschelding van een restschuld centraal. Ook hier komt de
strekking van de zorgplicht, het voorkomen van een mismatch tussen de perceptie
van de klant en diens beleggingsdoelstelling met het aangeboden product,
onvoldoende uit de verf. De perceptie van de klant en diens beleg-gingsdoel
hebben immers betrekking op het integrale product, niet slechts op het risico op
het ontstaan van een restschuld.
Ik kom nog even terug op de plicht tot
belangenbehartiging door de bank die uit de Algemene Bankvoorwaarden en artikel
7:401 BW voortvloeit. De circa 250.000 leasegedupeerden waarvoor thans nog in
rechte wordt opgetreden, zijn deelnemers aan leaseproducten die door de banken
na omstreeks 1997 werden aangeboden. Op het moment dat deze hier bedoelde
leaseproducten door deze leasebanken in de markt werden gezet was de beurshausse
al zo'n drie, vier jaar gaande. Iedere bank weet dat beurshausses onvermijdelijk
worden afgewisseld door perioden met sterke koersdalingen.
15 Staatssecretaris van Financiën Vermeend had in 1997 al
kenbaar gemaakt dat hij voornemens was maatregelen te nemen tegen de (fiscale)
aftrekbaarheid van leaserente. Tegen dit aangekondigde fiscale ingrijpen bestond
geen noemenswaardige oppositie. Het risico dat een zeer groot deel van diegenen
die vanaf 1998 gingen deelnemen aan effectenlease met financiële schade
geconfronteerd zou gaan worden, was hierdoor zeer sterk toegenomen. Achteraf kan
geconstateerd worden dat de desbetreffende banken dit risico blijkbaar willens
en wetens hebben genomen. Zij weigerden blijkbaar de kip met de gouden eieren te
slachten.16 Ik aarzel niet deze houding van de
leasebanken te kwalificeren als een grove verzaking van hun plicht de belangen
van hun klanten voorop te stellen. Een materieel min of meer gelijksoortig
verwijt aan de leasebanken, onder de noemer van verwijtbare (financiële)
gevaarzetting, is inmiddels in een enkele rechtszaak met gebruikmaking van de
Kelderluikcriteria aan het oordeel van de rechter voorgelegd. Afgewacht moet
worden of deze rechtsvordering momentum verkrijgt.
Zoals hierboven al aangestipt leidt het element
zorgplichtschending tot steeds weer nieuwe rechtsvragen. Om de aanzwellende
stroom van zaken die bij de Rechtbank Amsterdam tegen marktleider Dexia worden
aangebracht, in efficiënte(re) banen te leiden, kwam deze rechtbank vanaf 27
april 2007 met zgn. categoriemodelvonnissen. Vanaf omstreeks medio 2008 lijkt
ook de Rechtbank Utrecht17 deze Amsterdamse aanpak te
volgen. Met gebruikmaking van zogenoemde proportionele aansprakelijkheid komt de
rechtbank tot een schadeverdelingsmodel gebaseerd op opleiding, leeftijd,
gezinsinkomen en -vermogen van de leasedeelnemer. Of dit model een lang leven is
beschoren valt nog te bezien. Dexia heeft inmiddels appèl ingesteld tegen dit
categoriemodel. Gedupeerden zullen van hun kant vermoedelijk weinig begrip
kunnen opbrengen voor het betrekken door de rechter van het inkomen of de
opleiding van een medegezinslid bij het bepalen van de mate van 'eigen schuld'
van de leasecontractant. Het betrekken van opleiding, inkomen en vermogen van
(mede)gezinsleden betreft elementen die niet zonder meer tot de risicosfeer van
de gelaedeerde zelf behoren. Zij vormen mijns inziens (vanuit het
aansprakelijkheidsrecht bezien) geen reden voor matiging van de schadeplicht op
grond van 'eigen schuld'. Een mogelijk nog fundamenteler vraag is of het geval
van alternatieve veroorzaking uit het Nefalit/Karamus-arrest waarin de
Hoge Raad proportionele aansprakelijkheid sanctioneerde, toepasbaar is bij de
zorgplichtschendingen door lease-banken. Om te voorkomen dat het onderscheid
tussen artikel 6:101 BW (eigen schuld bij de benadeelde) en artikel 6:98 BW (de
aansprakelijkheid van de schadeveroorzaker, in casu de bank) volstrekt diffuus
wordt, zou ik toch menen van niet.
________
13. Dat wil zeggen de bank in zijn hoedanigheid van
opdrachtnemer.
14. In dit artikel wordt verwezen naar wetsbepalingen (o.a.
Wet toezicht effectenverkeer 1995, Besluit toezicht effectenverkeer 1995 en Wet
op het consumentenkrediet) die van kracht waren ten tijde van het ontstaan van
het effectenleasedrama, ruwweg de periode tussen 1997 en 2003. Met de
inwerkingtreding van de Wet financieel toezicht (Wft) per 1 januari 2007 is
genoemde oudere regelgeving vervangen door op de Wft gebaseerde regelgeving. Bij
de rechterlijke toetsing anno nu staan echter de oude wettelijke bepalingen
centraal.
15. Dit is al het geval sinds het ontstaan van effectenbeurzen.
Hier geldt: hoe verder de hausse is voortgeschreden, des te dichter de baisse
nabij is.
16. Volgens becijferingen van de Vereniging Consument &
Geldzaken heeft de verkoop van eff ectenleaseproducten de tien aanbieders circa
€ 3,4 miljard aan rentebaten opgeleverd.
17. De Rechtbank Utrecht krijgt
relatief veel leasezaken te verwerken van de aanbieders Aegon Bank,
Fortis/Groeivermogen en Fortis/Defam.
5. Wet
op het consumentenkrediet18: pièce de résistance?
Een niet onbelangrijke vordering die tegen een deel van
de leasebanken is ingesteld betreft de stelling dat de Wet op het
consumentenkrediet van toepassing is. Een deel van de leasebanken beschikte
destijds niet over de vergunning die artikel 9 Wck voorschrijft. Door de
niet-naleving van de Wck werden nog tal van andere bepalingen ter bescherming
van de kredietnemer genegeerd.19 Over het Wck-element
in de effectenlease-rechtsstrijd wordt in de literatuur verdeeld gedacht.
Volgens De Jong is de Wck niet van toepassing, maar had dit wel zo moeten
zijn20; Huls21 en Van
Baalen22 menen dat de Wck wel van toepassing is.
Huls, voormalig projectcoördinator invoering Wck bij het Ministerie van
Economische Zaken, lijkt mij over de beste papieren te beschikken om te
oordelen. De Wck ressorteerde tot 2001 onder het Ministerie van Economische
Zaken (EZ), destijds het coördinerend departement voor het overheidsbeleid
gericht op de bescherming van de consument. Dit consumentenbeleid - in de jaren
zeventig en tachtig nog een van de speerpunten van kabinetsbeleid - raakte vanaf
omstreeks 1990 in het slop. Het 'geloof' in marktwerking kreeg vanaf 1990 de
voorrang.23 De directie Consumentenbeleid binnen EZ,
waaronder ook de handhaving van de Wck viel, werd afgebouwd tot een
spreekwoordelijke anderhalve man/ vrouw en een paardenkop. Geen
werkomstandigheden voor het houden van adequaat Wck-toezicht. In de debatten in
en met de Tweede Kamer heeft de Minister van Financiën Zalm zich veelal op het
standpunt gesteld dat effectenlease niet onder de Wck zou vallen, veelal met
verwijzing naar de uitzonderingsbepaling in artikel 4 aanhef en onder h Wck
(effectenbelening). Nadat de Staat der Nederlanden door Fortis in vrijwaring was
geroepen in de Rechtszaak Vereniging Consument & Geldzaken tegen
Fortis/Groeivermogen24 heeft de landsadvocaat, namens
de Staat, het standpunt verdedigd dat iedere leasebank gehouden was vooraf te
laten toetsen of het aangeboden product onder de vrijstelling van artikel 4
onder h Wck viel. Deze beoogde toetsing van leaseaanbieders en hun producten aan
de Wck is in de jaren tussen 1992 en 2002 achterwege gebleven.
25 Op de uitzondering voor effectenbelening in de Wck wordt
verderop nog teruggekomen.
Dan de rechtspraak over het Wck-element. De rechtspraak
heeft vanaf juni 200426 zeer uiteenlopend geoordeeld
over de toepasselijkheid van Wck op effectenlease. Deze oordelen lopen uiteen
van niet-toepasselijkheid, wel toepasselijkheid en leidend tot nietigheid (met
matiging van de gevolgen van nietigheid) tot wel toepasselijk, maar niet leidend
tot nietigheid. In de jurisprudentie van het Gerechtshof Amsterdam, later
gevolgd door het Gerechtshof Arnhem en Den Bosch, is vanaf 2007 geoordeeld dat
de Wck niet van toepassing is op effectenlease. Dit oordeel is met name
gemotiveerd met het argument dat de kredietverlening die deel uitmaakt van
effectenlease geen geldkrediet zou zijn27, zulks
omdat de kredietsom bij effectenlease niet 'ter vrije beschikking' van de
kredietnemer zou worden gehouden. De kredietsom wordt immers aangewend voor de
aanschaf van de effecten. Dit argument van de hoven ter afwijzing van
toepasselijkheid van de Wck lijkt mij om meerdere redenen geen hout te snijden.
Allereerst zij opgemerkt dat de vermeende voorwaarde van 'vrije'
beschikbaarstelling mij nergens uit de wetsgeschiedenis is gebleken. Het lijkt
mij ook niet aannemelijk dat de wetgever deze voorwaarde op het netvlies heeft
gehad. Jaarlijks worden vermoedelijk vele tienduizenden zogenoemde
'oversluit'kredieten gesloten, waarbij de nieuwe lening integraal wordt gebruikt
voor de aflossing van een bestaande lening. Ook bij dit soort oversluitkredieten
krijgt de kredietnemer geen geld in handen of anderszins ter vrije beschikking.
De kredietsom wordt rechtstreeks door de nieuwe kredietgever overgeboekt naar de
'oude' kredietgever. Het is niet aannemelijk dat de wetgever dit soort
veelvoorkomende krediettransacties28 buiten de
reikwijdte van de wet zou hebben willen plaatsen. Ook de financiering van
personenauto's en keukens gaat vaak op dezelfde wijze. In de openbare
Wck-registers vanaf 1992 zijn enkele specialistische, vergunninghoudende
kredietverleners geregistreerd, gelieerd aan de auto- of keukenbranche, met een
inschrijving in de categorie 'geldkrediet'. Dat de kredietverlening in het kader
van effectenlease geen geldkrediet zou zijn in de zin van artikel 1 onderdeel a
onder 1 Wck lijkt mij in cassatie geen stand te kunnen houden.
29 De tweede hobbel, effectenlease is een vorm van
effectenbelening en valt door de uitzondering van artikel 4 aanhef en onder h
Wck buiten de Wck, is door Van Baalen30 al uitvoerig
bestreden. Ik voeg daaraan toe dat een deel van de leaseproducten eenvoudig niet
onder de uitzondering zal kunnen vallen, hetzij doordat de kredietsom de waarde
van de effecten te boven ging, hetzij doordat het niet-beursgenoteerde effecten
betrof zonder koerstransparantie. In het vonnis van de Rechtbank Utrecht van 8
augustus 2007 komt de rechtbank in een tussenoverweging tot het oordeel dat de
effectenleaseproducten van Fortis/Groeivermogen onder de Wck vallen. Anders dan
gevorderd leidt het ontbreken van de bij wet voorgeschreven vergunning bij de
betrokken aanbieder in dit vonnis niet tot nietigheid van contracten. De
rechtbank oordeelt vervolgens onder meer dat het niet in de bedoeling van de
wetgever gelegen zou hebben de geldigheid van rechtshandeling aan te tasten.
Artikel 3:40 lid 3 BW wordt hier als barrière opgeworpen tegen de ingestelde
nietig-heidsvordering. Ook merkt de rechtbank op dat een vernietiging van
contracten (te) 'ontwrichtend' zou zijn. Tegen dit vonnis is najaar 2007 appèl
ingesteld. Het oordeel dat het niet de bedoeling van de wetgever zou zijn
geweest de geldigheid van overeenkomsten aan te tasten in het geval van een
ontbrekende vergunning lijkt mij betwistbaar. Juist het voorkomen van
wetsontduiking vormde een steeds terugkerend element in de debatten rondom de
invoering van de Wck. Ook Huls geeft in zijn boek uit 1993 aan dat het ontbreken
van een vergunning wel degelijk de rechtsgeldigheid van kredietovereenkomsten
aantast.31 De Wck, waarin de bescherming van de
consument centraal staat, wijkt in dit opzicht af van een meer typische
toezichtwet als de Wet toezicht effectenverkeer 1995.
32
De blijkbaar bij rechters bestaande
koudwatervrees33 tegen toepassing van de Wck op
effectenlease lijkt mij overdreven. Aan de hand van artikel 6:210 BW beschikt de
rechter over een zekere matigingsbevoegdheid om te voorkomen dat de gevolgen van
nietigheid volledig op het bord van de leasebank belanden. Creativiteit lijkt me
hier het sleutelwoord. Wellicht mag deze creativiteit pas van de Hoge Raad -
noblesse oblige - verwacht worden. Een zekere 'creativiteit' vertoonde de
Rechtbank Amsterdam eerder in de hiervoor al genoemde categoriemodel-vonnissen
door de verlangde Wck-toetsing in het geheel uit de weg te gaan.
Wck-nietigheid leek hier naadloos over te gaan in de schending van de
zorgplicht. Laatstbedoelde vorm van creativiteit gaat mij een brug te ver. Een
serieuze nietigheidstoetsing en rechterlijke argumentatie van de gemaakte
afwegingen is onontkoombaar.
________
18. Zie hiervoor voetnoot 14.
19. Voorbeelden daarvan
zijn de akteplicht en de verplichting de kredietsom in cijfers en letters,
alsmede plaats en datum ondertekening te vermelden, verbod van koppelverkoop
etc. Dat dit soort verplichtingen vooral niet te licht opgevat moeten worden
blijkt uit het nietig-heidsoordeel in HR 31 januari 1986, NJ 1986, 362.
20.
J.W. de Jong, 'It should have been consumer credit', TFR 2005, p.
356-364.
21. N.J.H. Huls, 'Is de Duisenberg-regeling royaal genoeg voor alle
legitieme Dexia claims?', NJB 2005, p. 1386-1390.
22. S.B. van Baalen, 'Het
leasen van effecten; over hoogmoed en de val', WPNR 2005, p. 5-8.
23. De
marktwerkingsadepten bij EZ lijken de wijze lessen van de econoom John Kenneth
Galbraith uit 1952 dat markten slechts kunnen werken onder de voorwaarde van een
voldoende mate van countervailingpower aan de vraag- of consumentenzijde van het
marktproces, volstrekt genegeerd te hebben.
24. Deze (collectieve) rechtszaak
betreft zes effectenleaseproducten van Fortisdochter Groeivermogen N.V.
25.
Dit valt op te maken uit de omstandigheid dat zo'n toetsing bij een flink aantal
leaseproducten aan de voorwaarden van de uitzonderingsbepaling
(effectenbelening) - indien deze zou hebben plaatsgevonden - eenvoudig nimmer
tot een vrijstelling zou hebben kunnen leiden. Er werd met de desbetreffende
producten (o.a. Aegon/Sprintplan en producten van Fortis/Groeivermogen) immers
evident niet voldaan aan de voorwaarden die artikel 4 onder h Wck voor
vrijstelling stelt.
26. Het eerste vonnis waarin op de Wck werd ingegaan is:
Rechtbank Arnhem 14 juli 2004, JOR 2004,240. Het betrof een voorlopig oordeel in
een tussenvonnis. Dat oordeel werd bevestigd en verder uitgewerkt in het vonnis
van 16 februari 2005, JOR 2005, 97.
27. In de zin van artikel 1 onderdeel a
onder 1 Wck.
6. Misbruik van
omstandigheden, dwaling, bedrog
Ten slotte nog een drietal andere rechtsvragen die
regelmatig worden opgeworpen in effectenleasezaken. Misbruik van omstandigheden,
dwaling en (soms) bedrog. Misbruik van omstandigheden en dwaling vormen
elementen die sterk verweven zijn met de specifieke omstandigheden van het
geval. Collectief ingestelde dwalingsvorderingen worden daarom in Nederland over
het algemeen vrij kansloos geacht. Individueel ingestelde dwalings- en
bedrogvorderingen in effectenleasezaken zijn tot nu toe in meerderheid
afgewezen. Een vordering wegens misbruik van omstandigheden deelt meestal
hetzelfde lot. Bij de rechterlijke beoordeling van deze vorderingen speelt het
oordeel over de misleiding sterk mee. De rechterlijke redeneerwijze lijkt hier
te zijn: geen misleiding en dus ook geen misbruik van omstandigheden en/of
dwaling of bedrog. Afgewacht moet nu worden of het omgekeerde ook kan gelden:
wel misleiding en dus ook misbruik en/of dwaling of bedrog. Zoals hiervoor al
aangegeven zullen leasegedupeerden en hun raadslieden nog specifieker moeten
zijn ter zake van elementen van misleiding. Over de rechtsvordering 'dwaling',
ten slotte nog één opmerking. Een deel van de leasecontracten is tot stand
gekomen op basis van een simpel inschrijfformulier. Pas na de totstandkoming van
de overeenkomst werd aan de deelnemers informatie toegezonden met daarin de echt
wezenlijke elementen van de leasebelegging. Deze specifieke groep van
'inschrijfformulier contractanten', dicht ik, in het licht van de vaste
HR-jurisprudentie over het leerstuk dwaling, een flink hogere succeskans toe met
hun dwalingsvordering. De precontractuele mededelingsplichten prevaleren immers
- zo interpreteer ik deze jurisprudentie - boven de eigen onderzoeksplichten bij
de dwalende.
7.
Tussenpersonen
Lezers kunnen zich afvragen wat toch de rol van
tussenpersonen was bij de verkoop van effectenlease. Worden zij ook in rechte
aangesproken? Die rol is relatief bescheiden. Naar schatting 70% van de
leasecontracten werd afgesloten door middel van direct mail, telefonische
colportage en inschrijfformulieren in dagbladadvertenties. Een deel van de
tussenpersonen was werkzaam bij het intermediaire kanaal dat rechtstreeks door
de leasebanken werd aangestuurd.34 Of andersom. Zo
fungeerde de Fortis Bank als distributiekanaal voor haar leasedochter
Groei-vermogen. Op bescheiden schaal zijn en worden ook
tussenpersonen
aangesproken. Vaak door middel van dagvaardingen in subjectieve cumulatie met de
betrokken leasebank, soms in vrijwaring. Het aanpakken van de intermediair stuit
veelal op bewijsrechtelijke problemen. Mondelinge uitlatingen van tussenpersonen
aan de klant laten zich achteraf lastig bewijzen. Bij een flink deel van de
tussenpersoonskantoren valt er überhaupt weinig te (ver)halen. Enkele tientallen
tussenpersoonskantoren gingen kort na het losbarsten van de leasestrijd op de
fles of doekten eigener beweging hun zaak op en zijn inmiddels van het toneel
verdwenen.
________
28. Ook bestaand lang vóór de inwerkingtreding van de
Wck in 1992.
29. In juni 2009 wordt een uitspraak van de Hoge Raad in een
drietal cassatiezaken verwacht. In deze zaken komt voor het eerst de
toepasselijkheid van de Wck in cassatie aan de orde.
30. S.B. van Baalen,
'Het leasen van effecten, over hoogmoed en de val', WPNR 2005, p. 5-8.
31.
N.J.H. Huls, Wet op het Consumentenkrediet, Deventer: Kluwer 1993, p.
115.
32. Zie hiervoor bij voetnoot 14.
33. Zie ook de m.i. nogal
overtrokken kwalificatie 'ontwrichting' die de Rechtbank Utrecht
gebruikt.
34. En functioneerde daarmee praktisch als hulppersoon in de zin
van artikel 6:76 BW.
8.
Besluit
Het einde van de in 2002 losgebrande rechtsstrijd tussen
een aantal leasebanken en tienduizenden boze, zich misleid voelende klanten
lijkt nog niet in zicht. Een pijnlijk spanningsveld rijst op tussen het door de
rechtspraak verlangde alerte, omzichtig handelend consumentengedrag en de harde
maatschappelijke praktijk van financieel analfabetisme en wat al te naïef
vertrouwen op de 'deskundig' gedachte verkoper, de leasebank. Beantwoording van
de ene rechtsvraag in de rechtspraak lijkt bovendien steeds weer nieuwe
rechtsvragen uit te lokken. Precisie en daarmee duidelijkheid zijn nog steeds
ver te zoeken. Richtinggevende jurisprudentie die een basis kan bieden voor een
meer praktische afwikkeling van claims in deze 'affaire' lijkt van de Hoge Raad
te moeten komen. Creativiteit of zo men wil out of the box thinking lijkt
gewenst om aanzetten te kunnen geven voor een meer rechtseconomische of zelfs
buitengerechtelijke afwikkeling van de circa 250.000, veelal legitieme claims in
de pijplijn.
Copyright (C) Consumentenrecht & Handelspraktijken