Het gebruik maken van deze uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.

RECHTBANK ROTTERDAM
sector civiel recht
 

Zaak-/rekestnummer: 229057 / HA RK 04-226
Uitspraak: 20 mei 2005
 
BESCHIKKING ex artikel 46 Wet bescherming
persoonsgegevens
van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
 

[X],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
zonder procureur,
 
- tegen -
 
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND
N.V.
,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
procureur: mr. B.J.R. van Tongeren.
 

Verzoeker wordt hierna aangeduid als [X]. Verweerster wordt hierna aangeduid als Dexia.
 

1. Het verloop van het geding
 
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- verzoekschrift van 5 december 2004 met bijlagen;
- verweerschrift van 10 maart 2005, met bijlagen;
- brief van [X] van 10 februari 2005 met bijlagen;
- brief van [X] van 23 maart 2005 met bijlagen.
 
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2005
door of namens partijen - o.m. nog met een pleitnota van [X] - naar voren is gebracht.
 
Na afloop van de mondelinge behandeling is meegedeeld dat de uitspraak is bepaald op 6 mei 2005 maar nadien is de uitspraak aangehouden tot heden.
 
2. Het verzoek
 
Het verzoek van [X], zoals aangevuld bij diens brief van 10 februari 2005, strekt ertoe Dexia te bevelen, bij
beschikking uitvoerbaar bij voorraad, op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag dat Dexia in gebreke
blijft, alsnog te voldoen aan zijn verzoek om persoonlijk inzage te kunnen nemen in zijn dossier ex artikel 35
Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) jo. artikel 37 Wbp, en hem daarbij in de gelegenheid te
stellen om hiervan kopieën te laten maken, met veroordeling van Dexia in de kosten van de procedure.
 
3. Het verweer
 
Dexia heeft verzocht het verzoek van [X] af te wijzen, met veroordeling van [X], bij beschikking
uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
 
4. De beoordeling
 
4.1 De feiten
 
Aan de processtukken en aan het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling kan wat de feiten betreft het volgende worden ontleend:
 
4.1.1. [X] heeft met een rechtsvoorgangster van Dexia een viertal effectenlease-overeenkomsten gesloten
(Sponsorloten, contractnr. 10......; Feestplan, contractnr. 57......; Korting Kado, contractnr. 59......;
WinstVerDriedubbelaar, contractnr. 74......).
 
4.1.2 In correspondentie vanaf 26 juni 2003 heeft [X] zich jegens Dexia beklaagd over in het bijzonder de tot
standkoming van de diverse contracten en heeft hij de nietigheid/vernietigbaarheid van (uiteindelijk) alle
contracten ingeroepen.
Bij brief van 29 juli 2003 heeft [X] Dexia onder meer verzocht om kopieën van de originele contracten, om
afschriften van stukken waaruit blijkt dat en wanneer Dexia de gegevens van verzoeker getoetst heeft bij het
BKR, en om bem in de gelegenheid te stellen inzage in zijn dossier te nemen, met de mogelijkheid daaruit
kopieën te maken.
Bij brief van 15 september 2003 heeft Dexia [X] kopieën van de originele contracten toegezonden.
Bij brief van 21 oktober 2003 heeft Dexia [X] een overzicht verstrekt van zijn door Dexia verwerkte
persoonsgegevens.
[X] heeft zich vervolgens bij brief van 23 oktober 2003 met een verzoek tot bemiddeling tot het College
Bescherming Persoonsgegevens gewend (hierna: het College of het CBP).
Het bemiddelingsverzoek heeft ertoe geleid dat het CBP Dexia heeft aangeschreven, waarna Dexia het CBP bij
brief van 22 december 2003 onder meer heeft bericht aan het verzoek van [X] niet (verder) tegemoet te
zullen komen.
 
4.1.3 Het CBP heeft in een uitspraak van 3 september 2004 aan Dexia zijn bevindingen bekend gemaakt uit een door het College ingevolge artikel 60 Wbp ambtshalve ingesteld onderzoek naar de wijze waarop Dexia
uitvoering heeft gegeven aan verzoeken op grond van artikel 35 Wbp. Het CBP concludeert daarin dat Dexia
haar werkwijze moet aanpassen. In reactie heeft Dexia bij brief van 22 september 2004 aan het CBP bericht dat zij heeft besloten haar werkwijze aan te passen zoals zij in die brief aangeeft. In zijn uitspraak van 13 oktober 2004 heeft het CBP gemotiveerd vermeld dat de werkwijze die Dexia voor ogen beeft nog altijd in strijd is met de Wbp. Dexia heeft het CBP vervolgens bij brief van 29 oktober 2004 meegedeeld dat zij naar haar mening voldoet aan de voor haar geldende privacy wet- en regelgeving, inclusief de Wbp, en dat ze haar werkwijze niet verder zal aanpassen.
 
4.1.4 Het CBP heeft [X] bij brief van 3 november 2004 bericht dat (verdere) bemiddeling niet meer zinvol is
en heeft [X] gewezen op de mogelijkheid het onderhavige verzoek bij de rechtbank in te dienen.
 
4.2 Bevoegdheid van de rechtbank
 
Gelet op de woonplaats van verzoeker is de rechtbank (relatief) bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
 
4.3 Ontvankelijkheid van het verzoek
 
Indiening van het verzoekschrift door een procureur is niet vereist gelet op het bepaalde in artikel 46, vierde lid, Wbp jo. artikel 278, derde lid, Rv. [X] is derhalve wat dat aangaat ontvankelijk in zijn verzoek.
 
Dexia heeft in het kader van de ontvankelijkheid aangevoerd dat [X] zijn verzoekschrift bij de rechtbank niet
tijdig heeft ingediend, nu Dexia, naar aanleiding van de bemiddeling door het CBP, het CBP reeds bij brief van
22 december 2003 heeft bericht dat - en waarom - zij aan het verzoek van [X] niet verder tegemoet zal
komen, en daarmee de bemiddeling door het CBP feitelijk was geëindigd, omdat het CBP niet meer op de brief
van Dexia van 22 december 2003 heeft gereageerd.
Dat het CBP in 2004 ambtshalve een onderzoek heeft gedaan, en als uitvloeisel daarvan uiteindelijk [X] bij
brief van 3 november 2004 heeft gewezen op de mogelijkheid van de onderhavige procedure, is volgens Dexia
een vergissing.
 
Gelet op het bepaalde in artikel 47, eerste lid, Wbp, geldt voor indiening van het onderhavige verzoekschrift een termijn van zes weken nadat [X] bericht heeft ontvangen van het CBP dat de behandeling door het CBP (de bemiddelingspoging) is geëindigd. Dat bericht is door het CBP aan [X] eerst bij brief van 3 november 2004
verstrekt, terwijl het verzoekschrift van [X] bij de rechtbank is ingekomen op 5 december 2004. De
conclusie is dat [X] ook wat de termijn aangaat ontvankelijk is in zijn verzoek.
 
4.4 Standpunt Dexia en visie CBP
 
4.4.1 Dexia beroept zich primair op artikel 43 sub e Wbp. Volgens Dexia is - kort gezegd - sprake van een
conflict tussen [X] en Dexia over de afgesloten aandelenleasecontracten, en wil [X] zijn (toekomstige)
processuele positie verbeteren en/of Dexia in haar bedrijfsvoering schaden met zijn verzoek ex artikel 35 en 37 Wbp (in het hierna volgende zal wat dit aangaat ook wel worden gesproken over het verzoek tot kennisneming - opm. Rb.) Aldus maakt [X] ook misbruik van recht, want het gaat hem er niet om het correctierecht ex artikel 36 lid 1Wbp (zonodig) te kunnen uitoefenen, terwijl dat het doel is waarvoor het recht tot kennisneming is gegeven, aldus Dexia. Dexia verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar een uitspraak van het Engelse Court of Appeal, Durant vs FSA. Volgens Dexia wordt feitelijk via de weg van artikel 35 Wbp getracht de waarborgen van artikel 843a Rv te ontwijken, hetgeen zou moeten worden voorkomen.
 
Dexia stelt dat de intentie van verzoeker vooral blijkt uit de conflictsituatie waarvan reeds sprake was, uit de
wijze waarop [X] zijn recht tot kennisneming wil effectueren, namelijk door in persoon op het kantoor van Dexia inzage te nemen in zijn dossier en eventueel kopieën te maken. Dexia voert wat dit aangaat aan dat alleen indien
een gewichtig belang van de verzoeker dit eist, in een andere dan schriftelijke vorm moet worden voldaan aan een verzoek tot kennisneming, welke vorm aan dat belang is aangepast, en dat [X] geen gewichtig belang heeft gesteld dat vereist dat hij in persoon op het kantoor van Dexia inzage zou moeten verkrijgen.
 
4.4.2 Dexia voert meer specifiek naar de aard van een aantal van de verwerkte gegevens aan dat een verzoek tot kennisneming niet voor inwilliging in aanmerking komt, zoals blijkt uit het hierna onder 4.5.4 tot en met 4.5.9 overwogene.
 
4.4.3 Dexia verzet zich gemotiveerd tegen het verzoek om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat Dexia dan in haar processuele positie (in een eventueel aanhangig te maken bodemgeschil) zou worden geschaad en deze schade in hoger beroep (tegen deze beschikking) niet meer kan worden hersteld. Voorts stelt Dexia dat de gevorderde dwangsom in geen verhouding staat tot het belang dat [X] bij kennisneming heeft en dus tenminste op een lager bedrag dient te worden vastgesteld terwijl Dexia tenminste een termijn van vier weken zou moeten krijgen om aan het verzoek - indien dat wordt toegewezen - te voldoen.
 
4.4.4 De werkwijze die Dexia hanteert, zoals zij meedeelt aan het CBP in haar brief van 22 september 2004,
komt er kort gezegd op neer dat als een cliënt in een conflictsituatie verkeert met Dexia en/of gebruik heeft
gemaakt bij zijn verzoek om kennisneming van een voorbeeldbrief die door Tros Radar is gepubliceerd (hetgeen bij [X] niet het geval is), Dexia het verzoek tot kennisneming weigert, en dat buiten die situaties een algemeen verzoek tot kennisneming, waarbij niet specifiek wordt aangegeven ten aanzien van welke specifieke persoonsgegevens het verzoek wordt gedaan, wordt beantwoord met een algemeen overzicht, waarop de verzoeker zijn verzoek nader kan specificeren.
 
4.4.5 Het CBP heeft zich in zijn brief aan Dexia van 13 oktober 2004 op het standpunt gesteld
- kort gezegd -:
- dat Dexia op een in algemene bewoordingen gesteld verzoek tot kennisneming met een overzicht dient te
komen dat inzicht geeft in de aanwezige stukken, en dat het overzicht dat Dexia gebruikt, niet aan die eis
voldoet;
- dat categorische weigering van verzoeken tot kennisneming in een conflictsituatie onrechtmatig is;
- dat categorische weigering van verzoeken tot kennisneming indien de Radarvoorbeeldbrief is gebruikt,
onrechtmatig is;
- dat niet goed voorstelbaar is dat Dexia niet in staat is de telefoongesprekken van augustus 2000 tot augustus 2002 gestructureerd terug te vinden en uit te luisteren, en dat het College ervan uit gaat dat een zoekfunctie aanwezig is die de telefoongesprekken ontsluit op een wijze die de verzameling banden onder het bestandsbegrip van de Wbp brengt;
- dat zij de stellingname van Dexia m.b.t. de aankoopbewijzen en de dividendbewijzen niet kan volgen, en dat
het volgens het CBP gaat om persoonsgerelateerde informatie.
 
4.5 Oordeel van de rechtbank
 
4.5.1 Het recht op kennisneming ex artikel 35 Wbp, welke wet voortvloeit uit de Europese Richtlijn 95/46 van
24 oktober 1995, houdt in dat de betrokkene het recht heeft om op de hoogte te worden gesteld van hem
betreffende persoonsgegevens die door de verantwoordelijke zijn verwerkt, alsmede van de herkomst van die
gegevens. Daarbij wordt het belang van de betrokkene bij het recht op kennisneming voorondersteld. Welk doel een betrokkene heeft met zijn verzoek tot kennisneming speelt in beginsel dus geen rol. Indien van een persoon persoonsgegevens worden verwerkt komt de persoon het recht toe daarvan kennis te nemen tenzij een van de uitzonderingsgronden als genoemd in de wet zich voordoet.
Dexia beroept zich primair op de uitzonderingsgrond, verwoord in artikel 43 sub e Wbp: "De verantwoordelijke
kan de artikelen (...) en 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van: (...) e. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen
.", waarbij onder 'anderen' (ook) Dexia kan en moet worden begrepen, zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting.
Derhalve beroept Dexia zich er op dat zij (in een 'conflictsituatie' enlof ingeval van gebruik van de
voorbeeldbriefvan Tros Radar) de verzoeken categorisch mag weigeren omdat dit noodzakelijk zou zijn in het
belang van de bescherming van haar eigen rechten en vrijheden.
Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd is onvoldoende om haar verweer te honoreren.
Dexia's stelling dat zij, door te voldoen aan het verzoek, mogelijk schade zal lijden in haar processuele positie
ingeval van een reeds aanhangige of toekomstige procedure tegen verzoeker, is onvoldoende gespecificeerd, in aanmerking genomen dat Dexia niet heeft aangegeven op welke gegevensverwerking enlof welk document zij in het bijzonder doelt, en kan reeds daarom niet opwegen tegen het - vooronderstelde - belang van verzoeker bij handhaving van het recht op kennisneming. Voor wat betreft de administratieve last die elk verzoek om kennisneming voor Dexia betekent stelt de rechtbank voorop dat het wettelijk recht op kennisneming meebrengt dat Dexia er bij haar bedrijfsvoering rekening mee diende en dient te houden dat iedere cliënt zich - met redelijke tussenpozen - tot Dexia kan wenden met een verzoek om kennisneming.
Dat verzoeker met de informatie die hem op grond van artikel 35 Wbp dient te worden verschaft, er niet zozeer, of niet, op uit is het controle - en correctierecht ex artikel 36 Wbp uit te oefenen, maar (vooral) hoopt een sterkere positie te verkrijgen in het onderliggende geschil met Dexia over de aangegane aandelenleasecontracten, kan de rechtbank, daargelaten of die hoop terecht is, niet geheel uitsluiten, hoewel verzoeker dat tijdens de mondelinge behandeling heeft tegengesproken, maar is op zichzelf niet voldoende reden om te oordelen dat verzoeker dan ook misbruik van recht zou maken. Die beoordeling wordt niet anders door het gegeven dat verzoeker zich mede inzet voor de belangen van andere aandelenleasecontractanten, doordat verzoeker juist persoonlijk inzage wil nemen in zijn dossier, of doordat Dexia inmiddels wordt geconfronteerd met vele verzoeken ex artikel 35 Wbp.
Uit een en ander blijkt ook niet, anders dan Dexia meent, dat (die vele) verzoeker(s) er juist op uit is (zijn) om Dexia in haar bedrijfsvoering te schaden.
 
Voorstelbaar is overigens dat een collectief aan verzoeken een gegronde reden is voor verlenging van de termijn waarbinnen Dexia aan een verzoek moet voldoen, maar dat is niet wat Dexia verlangt.
Ook de verwijzing naar de uitspraak van het Engelse Court of Appeal inzake het recht op kennisneming op
grond van de op de EG Richtlijn 95/46 gegronde Data Protection Act (Durant vs. FSA Case No B2/2002/2636
van 8 december 2003) baat Dexia niet. Zoals Dexia zelf onder punt 44 van het verweerschrift al stelt, kwam het oordeel van de Engelse rechter er op neer dat indien het recht wordt gebruikt om informatie boven tafel te halen waar men normaliter niet toe gerechtigd is (cursivering Rb), het verzoek kan worden geweigerd. Dat in casu verzoeker het recht op kennisneming aanwendt om informatie te verkrijgen waartoe hij niet gerechtigd is, blijkt nergens uit.
 
De rechtbank honoreert wel Dexia's verweer, dat [X] geen enkel zwaarwegend belang heeft gesteld - zoals
artikel 37 Wbp vereist - waarom Dexia aan zijn verzoek om kennisneming ex artikel 35 zou moeten voldoen in
een andere dan schriftelijke vorm, namelijk door [X] in persoon ten kantore inzage te geven in zijn dossier
en hem dan in de gelegenheid te stellen kopieën te maken, zoals [X] verzoekt.
[X] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij anders niet zeker zal weten dat de gegevens
die Dexia hem verstrekt ook uit zijn dossier komen, en dat het voor Dexia juist minder werk zou betekenen als
hij persoonlijk inzage krijgt.
Dexia heeft daarop aangevoerd dat het feit, dat [X] Dexia kennelijk niet vertrouwt, onvoldoende reden is, en
de rechtbank onderschrijft dat, terwijl het ook niet aan [X] maar aan Dexia is om te beoordelen of zij
vanwege efficiëntieredenen toch zou willen voldoen aan [X] verzoek om hem in persoon ten kantore inzage
te verlenen in zijn dossier.
 
4.5.2 Evenals het CBP is de rechtbank van oordeel dat indien Dexia op een verzoek ex artikel 35 Wbp in eerste instantie met een overzicht werkt, dit overzicht inzicht dient te geven in de aanwezige stukken en de betrokkene in staat moet stellen zijn recht te effectueren om ingevolge artikel 36 Wbp om verwijdering of correctie te verzoeken, en voorts, dat in het recht op kennisneming het recht op kopieën (bij niet geautomatiseerde verwerkingen) en het recht op een (begrijpelijke) uitdraai van de gegevens (bij elektronische verwerkingen) besloten ligt, zij het dat Dexia de verzoeker kan vragen zijn vraag om kopieën of een uitdraai te preciseren.

Voorts overweegt de rechtbank het navolgende.
 
4.5.3     Voor wat betreft de oorspronkelijk door [X] gevraagde kopieën van de overeenkomsten:
 
Vast staat, dat Dexia reeds aan dit verzoek van [X] tegemoet is gekomen.
 
Evenals het CBP is de rechtbank overigens van oordeel dat Dexia zich in eerste instantie kan beperken tot het verstrekken van een lijst van de stukken die zich in het dossier bevinden waar het gaat om stukken die reeds in het bezit van verzoeker kunnen zijn, zoals correspondentie en overeenkomsten. Als verzoeker vervolgens aangeeft toch een afschrift te willen hebben ziet het recht op kennisneming ook op deze stukken.
 
4.5.4    Voor wat betreft het risicoprofiel:
Dexia voert aan:
- dat kennisneming niet aan de orde is omdat (de rechtsvoorgangster van) Dexia niet gehouden was een
beleggersprofiel op te stellen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Dexia desgevraagd meegedeeld dat het risicoprofiel - zijnde een
inventarisatie van de risico's die de belegger bereid is te nemen - een onderdeel is van het beleggers -, ofwel
cliëntenprofiel; dat het niet aannemelijk is dat in alle gevallen een risicoprofiel is gemaakt; dat evenmin
aannemelijk is dat het nooit is gemaakt; dat indien het is gemaakt het gaat om een persoonsgegeven in de zin van de Wbp en dat er geordende cliëntendossiers zijn waarin zich het risicoprofiel, voor zover dat is gemaakt, zou moeten bevinden.
 
De conclusie van de rechtbank is dat door Dexia (verplicht of onverplicht) verwerkte gegevens met betrekking tot beleggerservaring, beleggingsdoelstellingen en de fmanciële positie van verzoeker, in het te verstrekken overzicht opgenomen dienen te worden.
 
4.5.5    Voor wat betreft de aankoopbewijzen van de aandelen en de afSchriften van de dividenduitkeringen:
Dexia voert aan:
- dat hier sprake is van objectgegevens en niet van persoonsgegevens als bedoeld in art. 1 sub a Wbp, in het bijzonder omdat de onderliggende aandelen van de effectenleaseovereenkomsten gedurende de dag gebundeld werden aangekocht en dus de aankoopbewijzen (effectennota's) betrekking hebben op diverse aandelen die voor meerdere contracten zijn aangekocht;
- dat ook overigens het hier gaat om vertrouwelijke bedrijfsinformatie, reden waarom Dexia niet gehouden kan
worden deze informatie prijs te geven.
 
Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat voor zover de aangekochte of verkochte aandelen of de afschriften van dividenduitkeringen herleidbaar zijn tot de persoon van verzoeker, het gaat om persoonsgegevens, waarvan melding gemaakt moet worden in het te verstrekken overzicht.
 
4.5.6    Voor wat betreft de inventarisatie van de kredietwaardigheid:
Dexia voert aan:
- dat als een verzoeker kennis wenst te nemen van hetgeen op zijn naam door het BKR wordt verwerkt, de
verzoeker een daartoe strekkend verzoek aan het BKR kan richten; - dat Dexia alleen de leasesom van de
effectenlease-overeenkomsten aan het BKR meldde.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Dexia desgevraagd meegedeeld dat een - beperkte - inventarisatie van de kredietwaardigheid tijdens de acceptatieprocedure plaatsvond, voorafgaand aan de toezending van het contract aan de cliënt, welke inventarisatie bestond uit het nemen van inzage in het computersysteem van de BKR, (waaruit tevens bleek of al eerder bij andere aanbieders aandelenleaseovereenkomsten waren gesloten) en uit natrekken of er reeds andere aandelenleaseovereenkomsten bij (een rechtsvoorganger van) Dexia waren aangegaan. Soms - zonder dat hierbij van een duidelijke systematiek of duidelijke criteria is gebleken om zulks te doen - werd de cliënt bovendien nadere informatie gevraagd, bijvoorbeeld werden dan salarisspecificaties opgevraagd.
 
De rechtbank oordeelt dat ook de gegevens die Dexia heeft verwerkt met betrekking tot de kredietwaardigheid van verzoeker aan te merken zijn als persoonsgegevens. Indien en voor zover Dexia derhalve bij het BKR informatie heeft ingewonnen en verwerkt enlof aan het BKR informatie heeft verstrekt (waaronder opgave van de hoofdsom van de overeenkomst) dienen de aldus verwerkte gegevens in het overzicht te worden vermeld in plaats van verzoeker te verwijzen naar het BKR.
 
4.5.7    Voor wat betreft de schriftelijke uitwerking van gevoerde telefoongesprekken:
Dexia voert aan:
- dat een verzoeker dient te specificeren om welke gesprekken het hem/haar gaat, van welke datum deze zijn en wat daarin zou zijn besproken;
- dat er geen wettelijke verplichting op Dexia rust om telefoongesprekken op te nemen en Dexia ook niet
gehouden is de bandopnamen zo op te slaan dat deze snel of eenvoudig toegankelijk zijn;
- dat er geen bandopnamen beschikbaar zijn van gesprekken die zijn gevoerd vóór augustus 2000;
- dat er in de "tussenperiode" (van augustus 2000 tot augustus 2002) soms opnamen zijn gemaakt en deze soms nog beschikbaar zijn, maar dat deze verzameling bandopnamen niet aan de definitie van bestand in art. I sub c Wbp voldoet: het gaat niet om een gestructureerd geheel en de bandopnamen zijn (daardoor) ook niet gemakkelijk toegankelijk. Deze bandopnamen vallen dan ook volgens Dexia niet onder het recht op
kennisneming ex artikel 35 Wbp;
- dat vanaf augustus 2002 van alle telefoongesprekken opnamen zijn gemaakt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Dexia desgevraagd meegedeeld dat alle telefoongesprekken vanaf
augustus 2002 zijn geïnventariseerd en gerangschikt per dag, dat voor die periode is na te gaan welke cliënt
wanneer heeft gebeld en dat het ongeveer 15 minuten kost om een telefoongesprek te vinden als het is gevoerd.
 
Naar het oordeel van de rechtbank geldt het navolgende.
Tot verzoeker herleidbare telefoonnotities en gespreksverslagen zijn aan te merken als persoonsgegevens en
dienen in het overzicht te worden vermeld.
Ditzelfde geldt voor de opnamen van met verzoeker gevoerde telefoongesprekken vanaf augustus 2002, nu
Dexia immers heeft aangegeven dat vanaf augustus 2002 alle telefoongesprekken zijn opgenomen en bewaard, en dat in de gegevensdragers op naam kan worden gezocht. In het te verstrekken overzicht dient derhalve te worden vermeld of na augustus 2002 al dan niet sprake is van met verzoeker gevoerde, opgenomen telefoongesprekken en indien dat het geval is dient, nu het overzicht inzichtgevend moet zijn, ook gemakkelijk beschikbare informatie zoals tijdstip en duur van het gesprek, en de personen die het gesprek voeren, te worden vermeld. Voor wat betreft de gegevensdragers met opnamen van telefoongesprekken van voor augustus 2002 moet op grond van de onweersproken mededelingen van Dexia worden aangenomen dat deze vooralsnog niet onder het bestandsbegrip van artikel I aanhef en sub c Wbp vallen.
Dexia beroept zich er op dat die opgenomen gesprekken daarom buiten het bereik van de Wbp vallen.
De rechtbank neemt echter aan dat de bandopnamen van voor augustus 2002 wel bestemd zijn om in een bestand te worden opgenomen. De rechtbank baseert zich hierbij op artikel 8 van de Gedragscode Verwerking
Persoonsgegevens Financiële Instellingen (hierna: de Gedragscode) en verwijst naar recente uitspraken in zaken tegen Dexia in bindend advies van de Geschillencommissie Bankzaken, welke uitspraken tijdens de mondelinge behandeling aan de orde zijn geweest. In bedoelde uitspraken van de Geschillencommissie (in dossiernrs. BAN 03-1131/ BAN 03-1072/ BAN 03-1128) is overwogen dat artikel 8.5.3 van de Gedragscode Dexia verplicht om technische en organisatorische voorzieningen te treffen om de met het oog op artikel 8.5.1 van die Code opgenomen telefoongesprekken te kunnen traceren en reconstrueren, en de Geschillencommissie oordeelt vervolgens dat de bank gehouden is om bedoelde telefoongesprekken alsnog te ontsluiten.
Gelet op de tekst van artikel 2, eerste lid, Wbp, is het gevolg van voormelde aanname van de rechtbank dat de gesprekken bestemd zijn om in een bestand te worden opgenomen, dat de Wbp tevens van toepassing is op de opgenomen telefoongesprekken van voor augustus 2002.
Dexia is derhalve gehouden verzoeker op dezelfde wijze te informeren omtrent de verwerking van met hem
gevoerde en opgenomen telefoongesprekken van voor augustus 2002 als van na augustus 2002.
Voor beide perioden geldt echter dat Dexia van verzoeker mag verlangen dat hij eerst aangeeft of er volgens hem sprake is geweest van telefoongesprekken en daarbij (zoveel mogelijk) aangeeft wanneer die gesprekken zouden zijn gevoerd.
 
Blijkens de brief van Dexia aan het CBP van 22 september 2004 is de handelwijze die Dexia - na / buiten het
verstrekken van het overzicht - voorstaat ten aanzien van opnamen van gesprekken, dat de cliënt in de
gelegenheid wordt gesteld om de opnamen op werkdagen te beluisteren op het hoofdkantoor te Amsterdam en dat indien een cliënt transcripties wenst van door de cliënt gevoerde telefoongesprekken, dat schriftelijk kenbaar moet worden gemaakt, in welk geval Dexia, met inachtneming van de van toepassing zijnde regelgeving, een bedrag in rekening zal brengen voor het maken van transcripties. Naar het oordeel van de rechtbank is deze handelwijze - mits in eerste instantie verzoeker is geïnformeerd zoals in de vorige alinea aangegeven - te billijken.
 
4.5.8    Voor wat betreft de overige documenten die op verzoeker van toepassing zijn:
Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat voor zover Dexia overigens nog persoonsgegevens van verzoeker heeft verwerkt, zij ook deze in het door haar aan verzoeker te verstrekken overzicht dient op te nemen.
 
4.5.9    Voor wat betreft de herkomst van de gegevens en de ontvangers van gegevens:
Dexia voert aan:
- dat Dexia geen specifieke informatie over de herkomst kan verstrekken, omdat zij niet van geval tot geval
vastlegt hoe zij gegevens heeft verkregen, en zij daar, gelet op de MvT bij art. 35, lid 2, Wbp, ook niet toe
verplicht is. Dexia is dus slechts gehouden de vastgelegde, beschikbare informatie omtrent de herkomst van de gegevens op te nemen in het overzicht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Dexia desgevraagd meegedeeld van mening te zijn dat als de herkomst van de gegevens wel duidelijk is, Dexia die herkomst (in beginsel) moet vermelden. De rechtbank onderschrijft dit.
- dat Dexia slechts de categorieën van ontvangers opneemt in het overzicht dat zij aan cliënten verschaft, en dat artikel 35 lid 2 Wbp ook niet meer verlangt, voor zover de betrokkene (nog) geen gebruik heeft gemaakt van het correctierecht ex artikel 36 Wbp. Evenals het CBP onderschrijft de rechtbank de juistheid van dit standpunt.
 
4.5.10 Gelet op het hiervoor overwogene zal het verzoek tot kennisneming worden toegewezen zoals hierna in het dictum bepaald. Afweging van de betrokken belangen leidt echter tot de beslissing dat het verzoek om deze beschikking bij voorraad uitvoerbaar te verklaren zal worden afgewezen.
 
4.5.11 De gevorderde dwangsom ad € 500,= per dag acht de rechtbank bovenmatig en de dwangsom zal derhalve op € 250,= per dag worden gesteld, terwijl het totaal aan te verbeuren dwangsommen zal worden gemaximeerd tot € 5.000,= (vijfduizend euro). De termijn na welke de dwangsommen verbeurd worden zal worden gesteld op vier weken na onherroepelijk worden van deze beschikking.
Gelet op het bepaalde in artikel 289 Rv zal Dexia als overwegend in het ongelijk gestelde partij worden
veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van verzoeker gevallen.
 
5. De beslissing
 
De rechtbank
 
beveelt Dexia om, binnen vier weken na onherroepelijk worden van deze beschikking, een schriftelijk overzicht
als bedoeld in artikel 35, tweede lid, Wbp aan verzoeker te verstrekken met inachtneming van hetgeen hierboven onder 4.5.2, 4.5.3, 4.5.4, 4.5.5, 4.5.6, 4.5.7,4.5.8 en 4.5.9 is overwogen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= (tweehonderdvijftig euro) voor elke dag dat Dexia in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 5.000,= (vijfduizend euro);
 
bepaalt dat Dexia van verzoeker kan verlangen dat hij een vraag om kopieën preciseert zoals aangegeven onder 4.5.2 en 4.5.3 laatste alinea, en dat Dexia van verzoeker nadere informatie kan verlangen met betrekking tot telefoongesprekken, zoals aangegeven onder 4.5.7 tweede alinea, laatste zin;
 
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van verzoeker gevallen, tot aan deze uitspraak bepaald op
€ 241,= aan verschotten;
 
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
 

Deze beschikking is gewezen door mr. M. de Geus.
 
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
638