RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Maastricht
Rolnr.: 06-1161
Zaaknr.:
220982
Vonnis d.d. 12 september 2007
in de zaak van:
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser in de
conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. M.B. Keus
(toevoeging);
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND
N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres
in reconventie,
gemachtigde mr. F.R.H, van der Leeuw, advocaat te
Amsterdam.
1. Het
verloop van de procedure
Eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie,
verder te noemen "[X]", heeft gedaagde in conventie, tevens eiseres in
reconventie, verder te noemen "Dexia", onder betekening van eenentwintig
producties gedagvaard om te verschijnen voor de kantonrechter te
Maastricht.
Dexia heeft onder overlegging van vijfentwintig
producties geconcludeerd voor antwoord in-conventie, waarna zij een
voorwaardelijke en onvoorwaardelijke vordering in reconventie heeft
ingesteld.
[X] heeft vervolgens gerepliceerd in conventie en
geantwoord in reconventie, waarbij zes producties in het geding zijn gebracht,
waarna Dexia een conclusie van dupliek in conventie, tevens repliek in
reconventie met twee producties heeft genomen.
Door [X] is daarna nog geconcludeerd voor dupliek in
reconventie met twee producties.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. Het
geschil
In conventie:
2.1 Op 2 januari 2001 heeft [X] door tussenkomst
van Spaar Select Maastricht een overeenkomst met (de rechtsvoorganger van) Dexia
gesloten die strekte tot effectenlease gedurende 240 maanden tegen een
maandelijkse lease-som van € 907,03 voor rente en aflossing, met de mogelijkheid
van tussentijdse beëindiging na 60 maanden.
De maandtermijnen heeft [X] op
advies van Spaar Select gefinancierd door het opnemen
van een tweede
hypotheek op zijn huis en het storten van € 54.453,63 in een aandelendepot,
hetwelk erop neerkwam dat voor dat bedrag aandelenparticipaties werden gekocht,
welke maandelijks werden verkocht ter betaling van de voormelde
lease-som.
2.2 Door de algemene malaise op de beursvloer werd
[X] geconfronteerd met het feit dat na voldoening van 33 maandtermijnen bleek
dat het aandelendepot - om het zo te noemen - 'leeg' was. Teneinde de
maandtermijnen tot het einde van de minimumlooptijd te kunnen betalen heeft [X]
de resterende 27 termijnen voldaan door andermaal een (extra) hypotheek op zijn
huis op te nemen.
Als gevolg van grote koersverliezen op de beurs is bij de
tussentijdse beëindiging van de effectenlease-overeenkomst gebleken dat [X],
naast wat hij noemt het "verlies van zijn volledige inleg ad € 54.453,63 én
27 maandtermijnen (in totaal €24.489,81)", geconfronteerd werd met een
restschuld aan Dexia ad € 20.590,34 (zie eindafrekening d.d. 9-2-06, dagv. prod.
9).
2.3 [X] wijst erop dat zijn echtgenote geen
(schriftelijke) toestemming heeft gegeven tot het aangaan van de
effectenlease-overeenkomst met Dexia en beroept zich op de door haar bij
aangetekende brief van omstreeks 10 augustus 2003 uitgebrachte
buitengerechtelijke vernietigingsverklaring (dagv. prod. 11), welke door Dexia
van de hand is gewezen (dagv. prod. 12). Subsidiair stelt [X] dat bij de
totstandkoming van de overeenkomst sprake is geweest van dwaling, en/of dat
Dexia jegens hem toerekenbaar tekort is geschoten, althans onrechtmatig heeft
gehandeld. Voor een nadere uiteenzetting van de gronden wordt verwezen naar de
dagvaarding.
2.4 Voor een omschrijving van de door [X]
ingestelde vorderingen wordt verwezen naar pagina 13 en 14 van de
dagvaarding.
2.5 Dexia heeft de vordering gemotiveerd
betwist.
In reconventie:
2.6 Voorwaardelijk, dat wil zeggen indien de
effectenlease-overeenkomst geheel of gedeeltelijk vernietigd dan wel ontbonden
zou worden, vordert Dexia - kort gezegd - betaling door [X] van het verschil
tussen aankoop- en verkoopwaarde van de aandelen, dit op de voet van het
bepaalde in artikel 6: 278 BW.
Onvoorwaardelijk vordert Dexia betaling van de
restschuld ad € 20.590,34 met rente.
2.7 [X] heeft de vordering gemotiveerd
betwist.
3.
De beoordeling
In conventie:
3.1 Dexia wijst primair elke vorm van
aansprakelijkheid van de hand omdat zij "niet aansprakelijk of
verantwoordelijk kan worden gehouden voor de advisering en het handelen van de
tussenpersoon Spaar Select" (CvA pag. 7).
Indien en voor zover Dexia
bedoelt te stellen dat [X] uitsluitend Spaar Select kan aanspre-
ken waar het
om de effectenlease gaat, overweegt de kantonrechter dat bij de
beantwoording
van de vraag of een effecteninstelling aansprakelijk is voor
gedragingen van een hulppersoon die zij heeft ingeschakeld bij het tot stand
komen van overeenkomsten als de onderhavige, aansluiting dient te worden gezocht
bij het bepaalde in art. 6:76 BW, te weten dat de schuldenaar die bij de
uitvoering van een verbintenis gebruik maakt van andere personen, voor hun
gedragingen op gelijke wijze aansprakelijk is als voor eigen gedragingen.
Wanneer een effecteninstelling zich bij het aangaan van overeenkomsten van de
bemiddeling van een tussenpersoon bedient, komen de gevolgen van gedragingen van
deze tussenpersoon, tekortkomingen daaronder begrepen, op gelijke wijze voor
rekening van de opdrachtgever als de gevolgen van zijn eigen gedragingen en
tekortkomingen. Hierbij is niet van belang of de tussenpersoon al dan niet kan
worden beschouwd als vertegenwoordiger van de opdrachtgever. Het gaat erom dat
de bemiddeling geschiedt ten voordele van de opdrachtgever; nadelige gevolgen
van gedragingen van de tussenpersoon behoren dan niet te worden afgewenteld op
de wederpartij, maar dienen voor risico te komen van de opdrachtgever.
Nu
vaststaat dat Spaar Select heeft bemiddeld ten gunste van Dexia, dient Dexia
voor de gedragingen van Spaar Select op gelijke wijze in te staan als voor eigen
gedragingen.
3.2 Dexia merkt voorts op dat het advies om de
maandtermijnen van de effectenlease-overeenkomst door middel van effectenverkoop
uit een depot te voldoen, niet van haar maar van Spaar Select afkomstig was, en
dat de door deze geadviseerde spaarconstructie los staat van de
effectenlease-overeenkomst (CvA sub 31 e.v.).
Verwezen wordt naar
rechtsoverweging 3.11, waar de merites van dit verweer in relatie tot de
vordering van [X] aan de orde worden gesteld.
3.3 De meest verstrekkende vordering van [X]
betreft de verklaring van recht dat de effectenlease-overeenkomst is te
kwalificeren als een koop op afbetaling in de zin van het bepaalde in artikel
1:88, lid 1 sub d BW en door zijn echtgenote rechtsgeldig is vernietigd wegens
het ontbreken van haar schriftelijke toestemming (art. 1:88, lid 3 j° 7A 1576i
BW).
Dexia voert hier het volgende tegen aan:a.
primair:
Artikel 1:88 BW is niet van toepassing omdat overeenkomsten van
effectenlease niet kwalificeren als koop op afbetaling en/of huurkoop (CvA'conv.
sub 38+39 en prod. 10);
b. subsidiair:
1.
schriftelijke toestemming is niet vereist (CvA conv. sub 40+41 en prod. 10) en
derhalve wenst Dexia te worden toegelaten tot het bewijs dat sprake is geweest
van mondelinge dan wel anderszins gegeven toestemming;
2. het beroep
op artikel 1:88 BW kan niet slagen omdat de echtgenote van [X] geen partij is
bij de onderhavige procedure (CvA sub 43).
Deze verweren zullen thans aan de
orde worden gesteld.
3.4 Het primaire verweer wordt verworpen. Gevoeglijk kan
thans als bekend worden verondersteld dat in de vele uitspraken in vergelijkbare
zaken die in den lande zijn gedaan, in overwegende mate wordt aangenomen dat
overeenkomsten als de onderhavige te kwalificeren zijn als
huurkoop-overeenkomsten. De kantonrechter sluit zich daarbij aan.
3.5 Het subsidiaire verweer onder 1. stelt het
navolgende aan de orde.
Dexia wijst erop dat in artikel 7A:1576i, lid 1 BW,
waar het schriftelijkheidsvereiste voor huurkoop bij - authentieke of
onderhandse - akte is neergelegd, verwezen wordt naar de bepalin-
gen van
artikel 7A:1576j BW. In lid 3 van dat artikel valt, kort gezegd, te lezen dat
het ontbreken van een akte tot gevolg heeft dat de overeenkomst niet als
huurkoop, maar als een 'gewone' koopovereenkomst op afbetaling wordt beschouwd,
derhalve zonder het voor huurkoop kenmerkende eigendomsvoorbehoud. Dexia leidt
hieruit af dat het ontbreken van schriftelijke toestemming ex artikel 1:88, lid
3 BW niet tot gevolg heeft dat de gehele overeenkomst nietig is - zoals door [X]
wordt voorgestaan - maar dat slechts het eigendomsvoorbehoud geen gelding heeft
en de overeenkomst voor het overige gebonden is aan toestemming die anders dan
op schriftelijke wijze kan zijn gegeven, hetwelk Dexia vervolgens wenst te
bewijzen.
3.6 Met het vorenstaande stelt Dexia de
fundamentele vraag aan de orde of het in artikel 7A:1576j, lid 3 BW bepaalde
dient dóór te werken in de betekenis die, in het licht van de kwalificatie der
overeenkomst als huurkoop, aan lid 3 van artikel 1:88 BW moet worden
toegekend.
De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. De
ratio van de in art. 7A:1576j, lid 3 BW vervatte conversie van rechtswege strekt
tot bescherming van de verkoper, die bij een algehele nietigheid met - om het zo
te noemen - lege handen zou blijven staan. Artikel 1:88 BW is echter geschreven
ter bescherming van de echtgenoot die met de vermogensrechtelijke gevolgen van
de door zijn of haar partner verrichte rechtshandeling wordt geconfronteerd. Een
parallel dringt zich hier op met het algemene conversieartikel in boek 3 BW
(3:42), waar in het laatste zinsdeel een uitzondering op de conversie wordt
geformuleerd:"(...) tenzij dit onredelijk zou zijn jegens een belanghebbende
die niet tot de rechtshandeling heeft medegewerkt".
3.7 In de optiek van de kantonrechter zou de door
Dexia voorgestane doorwerking aan het criterium van dat laatste citaat voldoen.
Anders gezegd: waar vaststaat dat de betreffende overeenkomst er een van
huurkoop is, geeft het geen pas het schriftelijkheidsvereiste van artikel 1:88,
lid 3 j° 7A:1576i, lid 1 BW te relativeren met een beroep op art. 7A:1576j, lid
3 BW. Die zienswijze komt erop neer dat het ontbreken van schriftelijke
toestemming de huurkoopovereenkomst fictief van zijn huurkoopstatus zou beroven,
waarna op basis van die fictie realiter schriftelijke toestemming voor de
huurkoopovereenkomst als geheel niet meer nodig zou zijn. Dat strookt niet met
de beschermingsgedachte die aan artikel 1:88, lid 3 BW ten grondslag ligt' en
evenmin met het feit dat partijen een overeenkomst hebben gesloten die rechtens
én realiter als huurkoop heeft te gelden.
Concluderend: aan artikel 7A:1576j,
lid 3 BW wil de kantonrechter géén reflexwerking toekennen bij de uitleg van
artikel 1:88, lid 3 BW.
3.8 Het subsidiaire verweer onder 2. wordt
verworpen. Niet valt in te zien dat [X] zich niet op het rechtsfeit zou mogen
beroepen dat buitengerechtelijk de vernietiging van een door hem verrichte
rechtshandeling is ingeroepen door degene aan wie dat beroep toekwam, in casu
zijn echtgenote, noch dat hij de rechtsgeldigheid van dat buiten rechte gedane
beroep niet aan de orde zou mogen stellen. Die zienswijze van Dexia vindt geen
steun in de tekst van artikel 3:50 BW noch vloeit zij daaruit
voort.
3.9 Gelet op het vorenstaande en in aanmerking
nemende dat het beroep tijdig is gedaan (dagv. sub 16 en 17, CvR conv. sub 20),
moet worden vastgesteld dat de buitengerechtelijke vernietiging haar doel heeft
getroffen.
Het door Dexia gedane beroep op artikel 6:278 BW wordt verworpen.
Daargelaten of in dit geval wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in dat
artikel, verdragen de gevolgen van dat artikel zich niet met de door de wetgever
ex artikel 1:88 BW beoogde bescherming van de echtgenoot die geen partij was bij
de overeenkomst en daarvoor evenmin toestemming heeft gegeven. Dat de
echtgenote van [X] pas een beroep op de nietigheid heeft gedaan nadat de
koersverliezen waren opgetreden doet daar niet aan af, nu die koersverliezen nu
juist behoren tot het soort omstandigheden die aanleiding plegen te zijn voor
een beroep op de door de wetgever beoogde bescherming.
3.10 Uit het vorenstaande volgt dat de gevorderde
verklaring van recht dat de effectenleaseover-eenkomst buitengerechtelijk is
vernietigd, toewijsbaar is. De ongedaanmakingsverbintenissen die hieruit
voortvloeien brengen met zich dat Dexia de door [X] uit hoofde van de
overeenkomst gedane betalingen aan hem zal dienen te restitueren. Blijkens
de - niet betwiste -stellingen van [X] gaat het daarbij om 60 leasetermijnen van
elk € 907,03, in totaal derhalve € 54.421,80. Dit bedrag is in elk geval
toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de
maandelijks gedane betalingen.
De verklaring van recht, inhoudende dat de
restschuld voor rekening van Dexia dient te blijven, is eveneens
toewijsbaar.
3.11 Blijkens de motivering van zijn vordering vordert
[X] echter wat hij noemt zijn 'inleg' ad € 54.453,63 in het aandelendepot terug,
welke constructie hem door Spaar Select was geadviseerd (zie 2.1). In dit
verband wijst Dexia erop dat het advies om de maandtermijnen van de
effectenlease-overeenkomst door middel van effectenverkoop uit een depot te
voldoen, niet van haar maar van Spaar Select afkomstig was, en dat de door deze
geadviseerde spaarconstructie los staat van de effectenlease-overeenkomst
(CvAsub 31 cv.).
Dit verweer slaagt. Een aandelendepotovereenkomst staat qua
aard en strekking los van de ten processe bedoelde effectenlease en het is de
kantonrechter ook ambtshalve bekend dat in meeste 'Dexiazaken' van een
dergelijke constructie geen sprake is. Om die reden valt niet in te zien dat
hetgeen omtrent de positie van de tussenpersoon onder 3.1 is overwogen en de
aansluiting die daarvoor is gezocht in het bepaalde in artikel 6:76 BW, tevens
toepassing zou dienen te vinden waar het om de op advies van Spaar Select
gekozen aandelendepot-constructie gaat. Daaraan doet niet af dat dit
aandelendepot eveneens bij (de rechtsvoorganger van) Dexia is afgesloten. Een
mogelijke aansprakelijkheid van Spaar Select kan hier verder buiten beschouwing
blijven, daar deze niet in rechte is betrokken.
3.12 De kantonrechter overweegt voorts dat de subsidiair
door [X] aangevoerde rechtsgronden - dwaling, wanprestatie, onrechtmatige daad -
evenmin kunnen leiden tot de door hem gewenste restitutie van de inleg in het
aandelendepot. In alle gevallen wordt de betreffende overeenkomst door die
grondslagen niet aangetast, noch kan het Dexia worden aangerekend dat voor deze
constructie is gekozen.
Hetzelfde geldt voor de bijkomende vorderingen die
[X] onder de punten 37 en 38 van de dagvaarding heeft gespecificeerd. Deze staan
alle in verband met, althans vloeien voort uit de op advies van Spaar Select
gekozen financieringsconstructie waarvoor Dexia niet aansprakelijk kan worden
gehouden.
3.13 [X] heeft tevens gevorderd om Dexia te gelasten de
met de vernietigde overeenkomst samenhangende BKR-registratie door te doen halen
op straffe van een dwangsom ad € 500,- per dag.
Dexia heeft bij antwoord sub
105 terecht aangevoerd dat zij niet zelf tot schrapping van een registratie kan
overgaan en dat zij slechts een melding aan het BKR kan doen. De kantonrechter
deelt die opvatting en zal de vordering op na te melden wijze toewijzen. Nu
schrapping een bevoegdheid is die het BKR toekomt, zal geen dwangsom worden
opgelegd.
3.14 De vordering zal op na te melden wijze worden
toegewezen. Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt Dexia verwezen
in de kosten van het geding.
In reconventie:
3.15 Het voren overwogene brengt met zich dat de
vordering in reconventie integraal moet worden afgewezen, met veroordeling van
Dexia in de kosten.
4. De
beslissing
De kantonrechter:
In conventie:
verklaart voor recht dat de ten processe bedoelde
overeenkomst, welke rechtens heeft te gelden als een huurkoopovereenkomst,
buitengerechtelijk rechtsgeldig is vernietigd, alsmede dat de restschuld ter
zake van die overeenkomst voor rekening van Dexia dient te blijven;
veroordeelt Dexia om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan [X] te betalen een bedrag van € 54.421,80, te vermeerderen met de
wettelijke rente telkens vanaf de maandelijks gedane betalingen;
gebiedt Dexia om binnen zeven dagen na betekening van
dit vonnis aan het BKR te melden dat de gedane achterstandsmelding terzake van
de ten processe bedoelde effectenlease-overeenkomst ten onrechte is geschied,
alsmede het BKR te verzoeken de betreffende registratie door te halen als zijnde
ten onrechte geschied;
verklaart dit vonnis tot zover, behoudens de
verklaringen van recht, uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt Dexia in de
kosten van de conventie aan de zijde van [X] gevallen, tot aan deze uitspraak
begroot op € 84,87 aan kosten dagvaarding, € 147,- aan in debet gesteld
griffierecht en € 1.200,- voor salaris gemachtigde, het een en ander op de voet
van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te voldoen aan
de Griffier van de Gerechten in het Arrondissement Maastricht, alsmede € 49,-
aan het door [X] voldane deel van het griffierecht, hetwelk aan hem betaald
dient te worden;
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Dexia in de kosten van de reconventie aan de
zijde van [X] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op € 600,- voor salaris
gemachtigde, het een en ander op de voet van artikel 243 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering te voldoen aan de Griffier van de Gerechten in het
Arrondissement Maastricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.G. Houterman,
kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de
griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL