Rolnummer 817105 DX EXPL 06-3466
Vonnis van: 17
oktober 2007
F.no.: 592
Vonnis van de
kantonrechter
i n z a k e
[X],
wonende te
[woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te
noemen [X],
gemachtigde: mr. M.M.G. Crompvoets,
t e g e n
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND
N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres
in reconventie,
nader te noemen Dexia,
gemachtigde: mr. V.L. van den
Berg.
De procedure
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de
dagvaarding van 9 november 2005, met producties,
- een akte van
schorsing van Dexia,
- de rolmededeling van 29 november
2005,
- een akte hervatting rechtsgeding ex art. 1015 lid 2 Rv. van
[X],
- een antwoordakte verzoek hervatting procedure van
Dexia,
- het vonnis van 12 mei 2006 in het incident,
- een
akte hervatting rechtsgeding ex art. 1015 lid 2 Rv., met als productie de
verklaring
als bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW
(opt-out-verklaring),
- de rolmededeling van 15 mei 2007,
- de
conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie
van
Dexia, met producties.
Bij tussenvonnis van 4 juli 2007 is bepaald dat er een
comparitie zal worden gehouden, die is gehouden op 13 september 2007.
Voorafgaand aan deze comparitie zijn door [X] en Dexia nog aanvullende stukken
ingediend. Van de comparitie is een proces-verbaal opgemaakt.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
Indeling van het vonnis
Het vonnis heeft de volgende onderdelen:
1.
Feiten
2. Vorderingen
[X] in conventie
3.
Standpunten [X]
4.
Standpunten Dexia
5.
Vorderingen Dexia in
reconventie
6. Verweer
in reconventie
7.
Beoordeling van de vorderingen in conventie en reconventie.
1.
Feiten
in conventie en in reconventie
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat
vast:
1.1. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene
titel van Bank Labouchere N. V. (hierna: Labouchere). Waar hierna sprake is van
Dexia wordt (worden) haar rechtsvoorgangster(s) daaronder mede
begrepen.
1.2. Op of omstreeks 2 juni 1999 heeft [X] een
lease-overeenkomst ondertekend met de naam WinstVerDriedubbelaar (hierna ook te
noemen: lease-overeenkomst I) waarop hij ais lessee stond vermeld, met als
wederpartij Labouchere. Deze overeenkomst is aangegaan onder nummer 74281363
voor een periode van 36 maanden. De overeenkomst bepaalt onder meer dat [X] in
totaal voor een aankoopsom (hoofdsom) van € 38.980,80 aandelen leaset en dat [X]
36 maandelijkse termijnen van telkens € 227,19 verschuldigd was. De totale
leasesom beliep € 47.159,75 waarin begrepen € 8.178,95 rente.
1.3. Bij voortbouwende overeenkomst is deze
lease-overeenkomst op of omstreeks I juni 2002 verlengd met 36 maanden, op grond
waarvan [X] vanaf die datum gedurende 36 maanden maandelijks € 227,39 aan Dexia
diende te voldoen.
4. [X] heeft terzake van
lease-overeenkomst I aan Dexia € 15.455,32 betaald.
1.5. Op of omstreeks 15 oktober 1999 heeft [X] een
lease-overeenkomst ondertekend met de naam Korting Kado (hierna ook te noemen:
lease-overeenkomst II) waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij
Labouchere. Deze overeenkomst is aangegaan onder nummer 59182562 voor een
periode van 120 maanden, met het recht van [X] om -kort gezegd- de overeenkomst
na verloop van 36 maanden te beëindigen, in welk geval op de resterende
termijnen een korting van 50% wordt verleend. De overeenkomst bepaalt onder meer
dat [X] in totaal voor een aankoopsom (hoofdsom) van € 21.894,84 aandelen leaset
en dat [X] gedurende 36 maandelijkse termijnen telkens € 226,24 verschuldigd was
en vervolgens, behoudens beëindiging, de verdere maandelijkse termijnen
waarvan de hoogte diende te worden vastgesteld aan -kort gezegd-de hand van de
waardeontwikkeling van de onderliggende effecten. De totale leasesom beliep €
49.043,52 waarin begrepen € 27.148,68 rente. Na verloop van vijfjaar bedroeg de
waarde van de onderliggende effecten € 17.832,48.
1.6. [X] heeft terzake van lease-overeenkomst II
aan Dexia € 14.479,36 betaald.
1.7. Op beide overeenkomsten zijn de Bijzondere
Voorwaarden Effectenlease van toepassing (hierna ook te noemen: Bijzondere
Voorwaarden).
1.8. Bij het aangaan van de lease-overeenkomsten
was [X] 18 jaar oud en inwonend in het ouderlijk huis. Hij was doende de M.D.S.
opleiding af te ronden en had geen inkomen. Hij wist echter dat hij in het kader
van een aansluitend te volgen HBO opleiding tevens zou gaan werken, zodat hij,
verzekerd van inkomen binnen korte tijd, financiële verplichtingen kon aangaan.
Ten tijde van het aangaan van lease-overeenkomst 2 verdiende hij € 650,00 per
maand. Hij bezat voorts een beleggingsportefeuille ter waarde van circa €
6.000,00, die werd beheerd door zijn vader.
1.9. [X] heeft uit hoofde van lease-overeenkomst I
€ 2.399,63 aan dividend ontvangen, terwijl € 448,20 aan dividend is verrekend.
Terzake van lease-overeenkomst II is € 2.675,50 aan dividend uitgekeerd en werd
€ 321,57 verrekend. [X] heeft terzake van deze lease-overeenkomsten in totaal €
1.443,00 aan fiscaal voordeel genoten.
1.10. Bij brief van 14 maart 2005 heeft [X] Dexia
bericht, kort gezegd, zijn betalingen op te schorten en zich te beraden omtrent
zijn juridische positie. [X] heeft sedertdien geen betalingen meer aan Dexia
verricht.
1.11. Bij brief van 15 april 2005 heeft de gemachtigde
van [X] de nietigheid van de lease-overeenkomsten ingeroepen en betaling
gevorderd van hetgeen onverschuldigd werd betaald, dan wel vergoeding van de
door [X] geleden schade op grond van aan Dexia toe te rekenen tekortkomingen in
de nakoming van de op haar rustende verplichtingen.
1.12. Op 1 juni 2005 heeft Dexia vanwege het verloop van
de contractsduur een eindafrekening opgesteld inzake lease-overeenkomst I, op
grond waarvan [X] nog een restschuld van € 14.112,56 aan Dexia diende te
voldoen, in welk bedrag onder andere zijn verdisconteerd de opbrengst van de
verkoop van de effecten van € 25.329,60 en de restant hoofdsom van €
38.935,42.
1.13. Op 18 oktober 2005 heeft Dexia een eindafrekening
opgesteld inzake leaseovereenkomst II, omdat [X] zijn betalingsverplichtingen
uit die overeenkomst niet meer nakwam. Op grond van deze eindafrekening was [X]
nog een restschuld van € 12.901,76 verschuldigd, in welk bedrag onder andere
zijn verdisconteerd de opbrengst van de verkoop van de onderliggende effecten
van € 16.554,99 en het restant van de contant gemaakte hoofdsom van €
17.967,56.
4. [X] heeft de hiervoor genoemde
restschulden niet aan Dexia voldaan.
2. Vorderingen [X] in
conventie
2. [X] vordert bij vonnis, uitvoerbaar
bij voorraad:
te verklaren voor recht dat de eertijds tussen
partijen gesloten overeenkomsten nietig zijn op grond van strijd met art. 9 Wck
jo. art. 12 lid I onder a van EG-richtlijn 87/102;
subsidiair te verklaren voor recht dat de eertijds
tussen partijen gesloten overeenkomsten nietig c.q. vernietigbaar zijn op grond
van art 6:228 BW; te verklaren voor recht dat de eertijds tussen partijen
gesloten overeenkomsten buitengerechtelijk zijn vernietigd door de brief van
gemachtigde op 15 april 2005; meer subsidiair te verklaren voor recht dat [X]
ten opzichte van Dexia onverschuldigd heeft betaald aangezien de effecten niet
rechtsgeldig geleverd zijn; gezien het vorenstaande Dexia te veroordelen om aan
[X] de inleg van € 29.928,28 terug te betalen, alsmede de zogenaamde
restschulden kwijt te schelden; meer subsidiair te verklaren voor recht dat
Dexia ten opzichte van [X] de verbintenissen uit overeenkomst niet is nagekomen,
meer subsidiair dat Dexia ten opzichte van [X] een onrechtmatige daad heeft
gepleegd en Dexia te veroordelen tot schadevergoeding;
Dexia gezien het
vorenstaande te veroordelen om aan [X] schadevergoeding, zijnde een bedrag van €
29.625,28 te voldoen, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, een bedrag ter
grootte van zijnde de hoofdsom (bestaande uit de posten genoemd in productie 5
van de dagvaarding) en de wettelijk rente over die hoofdsom, een en ander vanaf
de dag der sommatie zijnde 1S april 2005, meer subsidiar vanaf de dag der
dagvaarding; de vermeende restschulden van € 27.014,32 aan Dexia te ontzeggen in
verband met de nietigheid/vernietigbaarheid van de effectenlease-overeenkomsten;
meer subsidiair Dexia te gebieden om binnen twee dagen na betekening van een in
dezen te wijzen veroordelend vonnis het Bureau Krediet Registratie (BKR)
schriftelijk en onvoorwaardelijk te berichten dat de registratie van de
onderhavige leaseovereenkomsten en alle eventueel daarop gebaseerde
inschrijvingen ten laste van [X] blijvend worden verwijderd en/of gestaakt c.q.
en/of gewijzigd ten gunste van [X], op straffe van verbeurte van een dwangsom
van € 5.000,00 per (gedeelte van een) dag dat Dexia nalaat aan deze veroordeling
te voldoen, met een maximum van € 100.000,00;
Dexia te veroordelen in de
kosten van deze procedure, waaronder de kosten van gemachtigde.
3. Standpunten
[X]
3.1 [X] stelt zich op het standpunt dat de
lease-overeenkomsten dient te voldoen aan de eisen van de WCK. Hij stelt daartoe
onder meer dat het op grond van art. 9 van de WCK, al dan niet in verbinding met
art. 12 lid 1 onder a van EG-Richtlijn 87/120, verboden is zonder een daartoe
verleende vergunning krediet te verlenen. Dexia heeft volgens [X] dat verbod
overtreden, hetgeen leidt tot nietigheid van de lease-overeenkomst op grond van
art. 3:40 lid 2 BW.
3.2. [X] stelt te hebben gedwaald, onder andere
doordat hij er niet van op de hoogte was in het kader van de onderhavige
lease-overeenkomsten een lening aan te gaan en te beleggen met geleend geld, en
niet op de hoogte was van de daaraan verbonden risico's.
3.3. Daarnaast stelt [X] zich op het standpunt dat
de lease-overeenkomsten zijn aan te merken als huurkoop, waarvoor is vereist dat
eigendomsoverdracht onder opschortende voorwaarde van de onderliggende effecten
dient plaats te vinden. [X] stelt dat Dexia heeft nagelaten hem een kennisgeving
van bijschrijving als bedoeld in art 25 lid 1 Wet Giraal Effectenverkeer (Wge)
te zenden, waaruit [X] concludeert dat Dexia de onderliggende effecten niet
daadwerkelijk heeft aangekocht. Verder kan volgens [X] Dexia de effecten niet
meer leveren zoals voorgeschreven in de Wet Giraal Effectenverkeer (Wge) bij
gebreke waarvan de overeenkomsten nietig zijn ex art. 3:39 jo. art. 3:40
BW.
3.4. [X] stelt dat Dexia haar contractuele zowel
als haar precontractuele zorgplichten geschonden, onder meer doordat zij [X]
niet onjuist althans onvolledig
heeft geïnformeerd, nu zij terzake van deze
lease-overeenkomsten slechts informatie heeft verstrekt via de vader van [X].
Voorts heeft zij met name haar verplichtingen voortvloeiend uit de Wet toezicht
effectenverkeer en de daarop gebaseerde regelingen veronachtzaamd.
3.5. Subsidiair en meer subsidiair stelt [X] dat
de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden tevens opleveren een tekortkoming
van Dexia in de nakoming van de verbintenissen respectievelijk onrechtmatig
handelen van Dexia.
3.6. Nu de lease-overeenkomsten nietig althans
rechtsgeldig vernietigd zijn vordert [X] restitutie van alle door hem betaalde
bedragen op grond van onverschuldigde betaling, dan wel vergoeding van de
schade, die hij heeft geleden ten gevolge van het onrechtmatig handelen van
Dexia, ter hoogte van de door hem betaalde inleg, alsmede kwijtschelding van een
eventuele restschuld.
4. Standpunten
Dexia
4.1. Dexia voert aan dat de lease-overeenkomsten
niet kunnen worden aangemerkt als huurkoop. Om proceseconomische redenen vordert
Dexia geen verwijzing naar de sector civiel van deze rechtbank.
4.2. Dexia voert aan dat de lease-overeenkomsten
niet onder het bereik van de WCK vallen.
4.3. Dexia betwist dat de lease-overeenkomsten
door dwaling tot stand zijn gekomen, dat zij tekort zou zijn geschoten in de
nakoming van haar zorgplicht of dat zij onrechtmatig zou hebben gehandeld.
Volgens Dexia beschikte [X] bij het aangaan van de overeenkomsten over alle
relevante informatie en had hij op basis van de tekst van de
leaseovereenkomsten, de toepasselijke Bijzondere Voorwaarden, de brochures en de
fiscale opinie kunnen weten wat de lease-overeenkomsten inhielden, welke
verplichtingen hij aanging en welke risico's daarbij hoorden, zodat [X] geen
beroep op dwaling toekomt. In het bijzonder betwist Dexia dat de bepalingen van
de Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999, zo al van toepassing, zijn
geschonden. Voorts stelt Dexia dat tussen schade en beweerdelijk geschonden
normen geen causaal verband bestaat
4.4. Dexia stelt de aandelen ten behoeve van [X]
te hebben aangekocht en verkocht, in welk verband Dexia onder andere verwijst
naar het ter zake uitgebrachte rapport van de Autoriteit Financiële Markten
(AFM) van 9 november 2006.
4.5. Dexia stelt dat zij [X] erop heeft gewezen
dat de lease-overeenkomsten bij het BKR geregistreerd zou worden. Zij is daartoe
verplicht op grond van het reglement BKR. Zij kan zelf niet tot wijziging van de
codering overgaan, maar slechts verzoeken daartoe aan het BKR richten, wat [X]
volgens Dexia trouwens zelf ook kan doen. Voor een dwangsom is derhalve geen
plaats.
4.6. Dexia betwist de door [X] gestelde schade,
althans dat zij daarvoor aansprakelijk is. Zij meent voorts dat door [X] genoten
voordelen uit de leaseovereenkomsten in aanmerking dienen te worden genomen,
zoals het fiscale voordeel, ontvangen dividenden en het voordeel dat [X] heeft
genoten vanwege het feit dat hij een lening in het kader van de
lease-overeenkomst heeft gesloten en niet een gewone lening ter hoogte van de in
casu ter beschikking gestelde hoofdsom tegen marktconforme tarieven. Dexia doet
voorts een beroep op art. 6:101 BW.
4.7. In verband met eventueel vast te stellen
restitutieverplichtingen beroept Dexia zich op art. 6:278 BW.
4.8. Dexia voert aan dat de wettelijke rente eerst
kan worden gevorderd vanaf de datum van de dagvaarding, omdat Dexia niet in
verzuim is geweest
4.9. Ten slotte stelt Dexia - in reconventie - dat
[X] nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen uit de
lease-overeenkomsten en dat zij een vordering heeft op [X] ten bedrage van de
restschulden. Volgens Dexia verkeert [X] in verzuim en zij vordert betaling van
de restschulden.
5. Vorderingen Dexia in
reconventie.
5.1. In reconventie vordert Dexia dat [X], bij
vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling aan Dexia
van € 27.014,32, te vermeerderen met de contractuele, althans de wettelijke
rente, alsmede tot betaling van de proceskosten.
6. Verweer in
reconventie
6.1. Onder verwijzing naar het debat in conventie
voert [X] naar aanleiding van de ingestelde tegenvordering van Dexia aan dat hij
niet in verzuim is nu de leaseovereenkomsten op goede gronden buitengerechtelijk
zijn vernietigd, dan wel vernietigd dienen te worden.
7. Beoordeling van de
vorderingen in conventie en reconventie
7.1. In het vonnis van deze rechtbank van 27 april
2007, LJN nummer BA 3914, zijn in een soortgelijk geschil een aantal
rechtsvragen beantwoord en beoordelingsmaatstaven gegeven, waarvan voor dit
geding met name van belang zijn:
huurkoop en bevoegdheid (rov 8.1);
strijd
met de WCK en/of andere wetten en regelingen (rov 8.3)
dwaling (rov
8.5);
aankoop effecten (rov 8.6);
toepasselijkheid Nadere Regeling
Toezicht Effectenverkeer (NR), (rov 8.8);
nakoming zorgplicht (rov
8.9);
verdeling van het nadeel (rov 9);
De kantonrechter neemt de
overwegingen uit het vonnis van 27 april 2007 op deze onderdelen over, voor
zover daarvan niet hierna wordt afgeweken. De steliingen in conventie en in
reconventie zullen zoveel mogelijk gezamenlijk behandeld worden. In het
onderhavige geval komt dan neer op het volgende.
Huurkoop: bevoegdheid
7.2. Lease-overeenkomsten als de onderhavige
worden aangemerkt als huurkoop. De kantonrechter is derhalve
bevoegd.
Striid met WCK en andere wetten en
regelingen
7.3. Dexia beschikte niet over een vergunning
krachtens de WCK, op welke grond de (ver)nietig(baar)heid van de overeenkomsten
is bepleit. Daarnaast wordt aangevoerd dat er
sprake is van nietigheid van de
overeenkomsten, dan wel van een tekortkoming of onrechtmatig handelen jegens
[X], wegens strijd met andere bepalingen uit de WCK of strijd met andere wetten
en regelingen.
7.4. De toepasselijkheid van de WCK en de andere
hier bedoelde wetten en regelingen kan in het midden blijven. Ook indien [X]
zich terecht op die regelingen zou beroepen, zouden de gevolgen daarvan eveneens
beoordeeld moeten worden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en zou
zulks niet tot een ander oordeel leiden omtrent de door elk van partijen te
dragen gevolgen van het aangaan van de betreffende overeenkomsten, dan zou
hebben te gelden zonder een zodanig beroep.
Dwaling
7.5. Tussen [X] en Dexia is in geschil welke
contacten voorafgaand aan het sluiten van de lease-overeenkomsten hebben
plaatsgevonden, en over welke informatie [X] terzake heeft kunnen beschikken. Zo
stelt Dexia de op deze overeenkomsten betrekking hebbende brochures en fiscale
opinie te hebben toegezonden, [X] stelt slechts de brochure over de
WinstVerDriedubbelaar te hebben gelezen bij zijn vader, die hem vervolgens als
eventuele gegadigde voor een lease-overeenkomst bij Dexia heeft aangemeld. De
precieze toedracht kan echter in het midden blijven, nu uit de inhoud van de
leaseovereenkomsten en de bijbehorende Bijzondere Voorwaarden [X] had kunnen en
moeten afleiden dat sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de
financiering van ten behoeve van hem gekochte effecten, en van een verplichting
tot het op enig moment voldoen van het aankoopbedrag. De lease-overeenkomsten
geven bovendien aan welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale
leasesom is. Bij vragen daaromtrent had (ook) van [X] enig nader onderzoek mogen
worden verwacht. Voor zover [X] onder invloed van een onjuiste voorstelling van
zaken een overeenkomst is aangegaan, kan die onjuiste voorstelling derhalve niet
tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling leiden. Ook dit laat de
zorgplicht die Dexia overigens had onverlet
Aankoop effecten
7.6. Er zijn onvoldoende redenen om te twijfelen
aan de feitelijke verwerving van de effecten door Dexia. Evenmin is er reden om
aan te nemen dat de eigendom van de effecten niet rechtsgeldig zou zijn
overgedragen aan [X], indien zulks op grond van de overeenkomsten had dienen te
geschieden, in het bijzonder kan dat niet worden afgeleid uit de omstandigheid
dat Dexia kennelijk heeft nagelaten aan [X] een kennisgeving als bedoeld in art.
25 lid 1 Wge te zenden, nu deze kennisgeving geen constitutief vereiste is voor
levering en bovendien Dexia slechts gehouden was tot levering onder opschortende
voorwaarde. Het daarop betrekking hebbende verwijt van [X] wordt derhalve
verworpen.
Toepasselijkheid Nadere Regeling Toezicht
Effectenverkeer (NR)
7.7. Dexia was bij het aanbieden van de
onderhavige producten gehouden aan de in de NR gecodificeerde zorgplicht. Het
verweer van Dexia dat de NR onverbindend is treft geen doel.
Nakoming zorgplicht en toerekening van het
nadeel
7.8. [X] heeft Dexia verweten dat Dexia te zijnen
opzichte de op haar rustende zorgplicht niet is nagekomen onder meer doordat
Dexia niet of onvoldoende gewezen heeft op de risico's van de onderhavige
producten. Het verweer van Dexia hiertegen dient als onvoldoende gemotiveerd en
onvoldoende feitelijk onderbouwd gepasseerd te worden.
Dexia had haar
afnemers op niet mis te verstane wijze op die risico's dienen te wijzen. De
brochures en folders waar Dexia zich op beroept, houden een dergelijke
waarschuwing niet in en door Dexia is ook niet gesteld of aangetoond dat zij op
andere wijze aan deze informatieverplichting voldaan heeft. Dexia is derhalve
aansprakelijk voor de als gevolg van dit tekortschieten opgetreden nadelige
gevolgen.
7.9. Op gronden als vermeld in het vonnis van 27
april 2007 is het onaanvaardbaar om Dexia onverkort alle nadeel te laten dragen
en dient het voor rekening van Dexia komende nadeel te worden verminderd in
evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin aan
[X] toe te rekenen omstandigheden tot het nadeel hebben bijgedragen. Dit
overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 31 maart
2006, RvdW 2006, 328 (LJN: AU6092). Een en ander zal tot uitdrukking worden
gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en
billijkheid. Grondslag voor de hiervoor bedoelde schatting vormen de
persoonlijke omstandigheden van [X] die van invloed zijn op de
waarschijnlijkheid dat de onderhavige overeenkomsten tot stand zouden zijn
gekomen indien Dexia haar zorgplicht afdoende was nagekomen, mede gelet op de
leasesom en op de overige verplichtingen uit de onderhavige rechtsverhouding met
Dexia. Dit betreft met name (maar niet uitsluitend) de financiële omstandigheden
van [X] (bepalend voor de vraag of deze financiële risico's wenste te lopen en
in hoeverre dat verantwoord was), de beleggingsdoelstellingen en de kennis en
ervaring waarover [X] beschikte (zowel ten aanzien van beleggingen als
daarbuiten), één en ander ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten. Ook
andere omstandigheden kunnen een rol spelen, voor zover aangenomen kan worden
dat die omstandigheden van wezenlijke invloed zijn geweest op de beslissing van
[X] om de overeenkomsten aan te gaan.
7.10. Zoals nader is toegelicht in het vonnis van 27
april 2007 onderscheidt de kantonrechter voor de toerekening van het nadeel aan
ieder van partijen in het hiervoor genoemde kader een aantal categorieën van
afnemers. Op basis van de omstandigheden zoals die hiervoor onder 1.8 bij de
feiten zijn vermeld, is voor [X] categorie 2 van toepassing. Dit betekent dat
naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid 60 % van het nadeel voor
rekening van Dexia dient te komen en het resterend percentage voor rekening van
[X] komt. De kantonrechter heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat [X]
enig fiscaal voordeel heeft genoten naar aanleiding van de door hem gedane
rentebetalingen.
7.11. Onder het in aanmerking te nemen nadeel zoals
hierboven bedoeld, wordt verstaan het totaalbedrag van alle volgens de
overeenkomsten verschuldigde maandelijkse termijnen gedurende de looptijd van de
lease-overeenkomsten, te vermeerderen met het restant van de hoofdsommen van de
geldleningen en te verminderen met de opbrengst van de geleasede effecten en met
de uitgekeerde en verrekende dividenden.
7.12. Inzake lease-overeenkomst I dient bij de
berekening van vorenbedoeld nadeel te worden uitgegaan van een looptijd van 72
maanden, nu [X] ter zitting heeft verklaard de verlenging van deze overeenkomst
met 36 maanden te zijn aangegaan met het oog op een mogelijk herstel van de
koerswaarde van de onderliggende effecten. Een en ander komt neer op een bedrag
van € 16.364,88 aan verschuldigde rentetermijnen, te vermeerderen met het
restant van de hoofdsom van de geldlening, zijnde € 38.980,80 en te verminderen
met de opbrengst van de geleasede effecten, zijnde € 25.329,60, en met een
bedrag van € 2.847,83 wegens uitgekeerde en verrekende dividenden.
Het totale
nadeel uit overeenkomst I bedraagt derhalve € 27.168,25. Hiervan dient, gelet
het in
7.10 genoemde percentage, een bedrag van € 10.867,30 voor rekening
van [X] te blijven.
7.13. Door [X] is in het kader van lease-overeenkomst I
een bedrag van € 15.455,32 betaald. Hierop dienen in mindering te worden
gebracht de door [X] ontvangen dividenden van € 2.399,63 en het hiervoor
berekende bedrag dat voor rekening van [X] dient te blijven van € 10.867,30,
tezamen € 13.266,93, zodat Dexia per saldo aan [X] dient te voldoen €
2.188,39.
7.14. Inzake lease-overeenkomst II wordt bij de
berekening van het nadeel de looptijd conform hetgeen is overwogen in
rechtsoverweging 9.3. van het vonnis van 27 april 2007 beperkt tot 60 maanden.
Een en ander komt neer op een bedrag van € 13.574,40 aan verschuldigde
rentetermijnen, te vermeerderen met het restant van de hoofdsom van de
geldlening, zijnde € 21.894,84 en te verminderen met de waarde van de geleasede
effecten na vijfjaar, zijnde € 17.832,48, en met een bedrag van € 2.997,07
wegens uitgekeerde en verrekende dividenden.
Het totale nadeel uit
lease-overeenkomst II bedraagt derhalve € 14.639,69. Hiervan dient, gelet het in
7.10 genoemde percentage, een bedrag van € 5.855,88 voor rekening van [X] te
blijven.
7.15. Door [X] is in het kader van lease-overeenkomst II
een bedrag van € 14.479,36 betaald. Hierop dienen in mindering te worden
gebracht de door [X] ontvangen dividenden van € 2.675,50 en het hiervoor
berekende bedrag dat voor rekening van [X] dient te blijven van € 5.855,88,
zodat Dexia per saldo aan [X] dient te voldoen € 5.947,98.
7.16. Derhalve dient Dexia uit hoofde van beide
lease-overeenkomsten aan [X] te betalen €8.13637.
7.17. Dexia heeft met betrekking tot de schade
aangevoerd dat op de eventueel te restitueren termijnen in mindering moet
strekken het bedrag dat [X] voor een gelijke lening, afgesloten tegen
marktconforme tarieven, aan rente zou hebben moeten betalen. De kantonrechter
ziet echter geen aanleiding om eventuele andere voordelen die volgens Dexia uit
de overeenkomsten zijn gekomen bij bovenstaande in aanmerking te
nemen.
Wettelijke rente
7.18. Met betrekking tot de wettelijke rente heeft Dexia
nog aangevoerd dat zij eerst in verzuim heeft kunnen geraken na in gebreke te
zijn gesteld. De kantonrechter kan Dexia hierin niet volgen. Immers, Dexia heeft
de op haar rustende zorgplicht, na schending daarvan vóór de totstandkoming van
de lease-overeenkomst, nadien niet meer deugdelijk kunnen nakomen. In die zin -
en ook overigens - is voor het intreden van verzuim niet vereist dat Dexia in
gebreke is gesteld. Nu het als gevolg van de schending van de zorgplicht geleden
nadeel is ontstaan met de aan Dexia gedane betalingen, is de wettelijke rente in
ieder geval toewijsbaar vanaf het later gelegen tijdstip zoals door [X]
gevorderd, namelijk vanaf 15 april 2005.
Ontbinding
7.19. De door [X] gevorderde ontbinding van de
lease-overeenkomst wordt afgewezen. Nog daargelaten of het schenden van de
zorgplicht door Dexia in de precontractuele fase als een (voor)contractuele
tekortkoming kan worden geduid, zullen de gevolgen van zodanige ontbinding
eveneens naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bepaald dienen te
worden en zal de beslissing daaromtrent niet tot een ander resultaat leiden dan
waartoe binnen het hiervoor weergegeven kader is beslist. [X] heeft derhalve bij
deze vordering geen belang.
Schadevergoeding
7.20. De overigens door [X] gevorderde schadevergoeding
wordt afgewezen. De in verband daarmee gestelde feiten en omstandigheden, de
negatieve financiële gevolgen voor [X] daaronder begrepen, zijn verdisconteerd
in het oordeel omtrent de verplichtingen die naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid thans tussen partijen hebben te gelden.
BKR-registratie
7.21. Nu [X] ingevolge dit vonnis geen
betalingsverplichtingen jegens Dexia meer zal hebben, zal de vordering met
betrekking tot de BKR-registratie worden toegewezen met dien verstande dat de
gevorderde dwangsom zal worden gematigd en in tijd zat worden
beperkt.
De overige stellingen van partijen in conventie behoeven geen
behandeling meer.
Dit betekent dat op de vorderingen in conventie wordt beslist als hieronder
vermeld.
Vordering in reconventie
7.24. Uit het voorgaande volgt dat de door Dexia
ingestelde reconventionele vordering dient te worden afgewezen. De in verband
daarmee gestelde gronden, feiten en omstandigheden zijn verdisconteerd in het
oordeel in conventie omtrent de verplichtingen die naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid thans tussen parttijen hebben te
gelden.
Proceskosten
7.25. Gelet op de uitslag van de procedure in conventie
en in reconventie dient Dexia te worden veroordeeld in de kosten van het geding
in conventie en reconventie. De kosten in reconventie zullen evenwel op nihil
begroot worden, nu het debat in reconventie (vrijwel) geheel samenvalt met dat
in conventie.
7.26. Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen
geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige
rechtsverhouding.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
I. veroordeelt Dexia om aan [X] te
betalen € 8.136,37, vermeerderd met de
wettelijke rente berekend daarover
vanaf 15 april 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
II veroordeelt Dexia in de kosten van
de procedure, aan de zijde van [X] gevallen,
tot op heden begroot
op:
-griffierecht:
€ 103,00
-kosten
dagvaarding:
€ 85,60
-salaris
gemachtigde:
€
500,00
Totaal:
€ 688,60
één en ander, voor zover verschuldigd, inclusief
BTW,
III. veroordeelt Dexia om binnen tien dagen na
betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat
[X] geen verplichtingen uit de onderhavige overeenkomst meer heeft, op straffe
van een dwangsom van € 100,- tot een maximum aan verbeurde dwangsommen van €
10.000,- voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling
voldoet;
IV. verklaart deze veroordelingen
uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst af het meer en anders
gevorderde;
in reconventie
VI. wijst de vordering af;
VII. veroordeelt Dexia in de kosten van de
procedure aan de zijde van [X] gevallen, tot op heden begroot op
nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2007 in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL