Het gebruik maken van onderstaande uitspraak bij eventuele publicatie, is alleen toegestaan indien de gehele URL wordt overgenomen. Het kopieren van deze uitspraak en het plaatsen hiervan op een site is zonder toestemming van de Stichting PAL, uitdrukkelijk verboden.
vonnis
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 75849 ha za 06-84
datum vonnis: 9
januari 2008 (mlj)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige
kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1.
[X],
2. [X],
3. [X],
allen
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in
reconventie,
verder gezamenlijk te noemen: [X] (enkelvoud),
procureur: mr.
E.H. Hoeksma,
tegen
de naamloze vennootschap DEXIA Bank
Nederland N,V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in
conventie,
eiseres in reconventie,
verder te noemen: Dexia,
procureur:
mr. J. Vestering,
advocaat: mr. H. Post.
Het procesverloop
In conventie en in
reconventie:
1, [X] heeft bij inleidende
dagvaarding van 16 december 2005 gedagvaard. Na een
akte van schorsing
zijdens Dexia is de procedure middels een akte tot hervatting voortgezet en
heeft Dexia een conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie
van eis in reconventie genomen. [X] heeft vervolgens een conclusie van repliek
in conventie tevens houdende akte tot vermeerdering van eis en conclusie van
antwoord in reconventie genomen en Dexia een conclusie van dupliek in conventie
tevens houdende anrwoordakte vermeerdering van eis en conclusie van repliek in
reconventie. Na een conclusie van dupliek in reconventie zijdens [X] hebben
partijen vonnis verzocht.
Waarvan kan worden
uitgegaan
In conventie en in
reconventie:
2. [X] is in begin 1999
benaderd door een medewerker van De Jong Assurantiën
(hierna; De Jong), een
clientenremisier van Dexia, die [X] voorhield producten te
verkopen waarmede
aan vermogensopbouw kon worden gedaan. Die medewerker heeft [X] ook aan huis
bezocht.
3. Op 1 februari 1999 sloot [X]
een Capital Effect af onder nummer 21200697 met een maandbetaling van € 68,71
(bijlage 2 bij conclusie van eis in conventie). Op deze overeenkomst heeft [X]
75 termijnen betaald, te weten in totaal € 5.153,25.
4. Het aankoopbedrag van de
aandelen ABN AMRO, Ahold, Fortis (NL) en ING, bedroeg in totaal € 6.017,85, de
totaal te betalen rente tijdens de overeengekomen looptijd van de overeenkomst
van 240 maanden bedroeg € 9.383,91, zodat de totaal overeengekomen leasesom
steeds bedroeg € 16,490,88.
5. Verdere voorwaarden
(voorzover van belang):
2. Deze leaseovereenkomst
wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 240 maanden, te rekenen vanaf
de aankoopdag van de waarden, behoudens tussentijdse
opzegging.
3. Lessee kan deze leaseovereenkomst na 60
maanden dagelijks met onmiddelijke ingang en zonder annuleringskosten
beëindigen, onder betaling o/verrekening van de restant-hoofdsom op dat moment.
(".... ").
4. De leasesom bedraagt het totaal van 240
gelijke termijnen van € 68,71. (".... ").
7. Zodra lessee
al datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze
leaseovereenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Labouchere
Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van
rechtswege eigenaar van de waarden geworden. ("....").
6. De echtgenote van eiser sub
1, te weten mevrouw [X], overleed op
10 december 2000 en liet als
wettige erfgenamen na haar kinderen te weten eisers sub 2 en 3.
7. Op 13 december 2005 is de
Capital Effect beëindigd. De opbrengst van de aandelen bleek echter niet
toereikend om de lening te voldoen. Reden waarom Dexia de eindafrekening heeft
opgemaakt die als bijlage 4 is gevoegd bij de conclusie van antwoord in
conventie. De aldus berekende restschuld bedraagt € 851,40. Dit bedrag is niet
door [X] aan Dexia voldaan.
8. Aan [X] is uit hoofde van de
overeenkomst € 933,38 aan dividend uitgekeerd. Middels verrekening is aan hem
daarnaast € 154,81 aan dividend voldaan,
9. Bij brieven van steeds 10
mei 2005 hebben respectievelijk eiser sub 1 en de eisers sub 2 en
3
gezamenlijk Dexia aansprakelijk gesteld, de Capital Effect buitengerechtelijk
ontbonden en vernietigd en gesommeerd tot terugbetaling van de inleg met
toepassing van een door deze rechtbank in enige andere *aken gehanteerde
billijkheidsformule (bijlage 5 bij conclusie van eis). Het voorgaande baseert
[X] onder meer op de bepalingen van de volgens hem ten deze toepasselijke Wet
Consumenten Krediet respectievelijk het ontbreken van de benodigde vergunning ex
artikel 9 dezer wet zulks in de zin van de aandelenleasejurisprudentie dezer
rechtbank (Dexia-Cosar LJN AS 4746 e.v.).
10. In de brief van 10 mei 2005 van
eisers sub 2 en 3 gezamenlijk is tevens aangevoerd dat is ontdekt dat de
erflater de Capital Effect niet mee heeft ondertekend, dat zij -erfgenamen -
ervoeren bevoegd te zijn die overeenkomst te vernietigen en dat zij
dat
resultaat middels die brief wensen te bereiken.
11. [X] heeft een verklaring afgelegd
zoals is bedoeld in artikel 7:908 BW en heeft daarmee te kennen gegeven dat hij
niet aan de Duisenberg-regeling gebonden wil zijn.
De standpunten van
partijen
In conventie:
12. [X] vordert (na
wijziging/vermeerdering van eis bij conclusie van repliek):
Primair:
I. Vernietiging van
de overeenkomst Capital Effect, althans voor recht te verklaren dat die
overeenkomst nietig is;
II. Dexia te veroordelen aan eisers sub 2
en 3 te voldoen tegen bewijs van kwijting: € 5.153,25;
III. Voornoemd
bedrag vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dagen dat de onderscheiden
deelbetalingen zijn verricht althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de
dag van de betaling;
IV. Dexia op straffe van een dwangsom te
bevelen het BKR op te dragen de A-notering op naam van [X] ongedaan te
maken;
Subsidiair:
V. Voor recht te
verklaren dat de overeenkomst Capital Effect nietig is;
VI. Dexia
te veroordelen aan [X] te voldoen tegen bewijs van kwijting:
€4.727,55;
Vil. Voornoemd bedrag vermeerderd met wettelijke rente vanaf
de dagen dat de
onderscheiden deelbetalingen zijn verricht althans vanaf de
dag van de dagvaarding tot aan de dag van de betaling;
VIII. Dexia op straffe
van een dwangsom te bevelen het BKR op te dragen de A-notering op naam van [X]
ongedaan te maken;
En steeds:
IX. Dexia te
veroordelen in de proceskosten;
X. Het vonnis uitvoerbaar
bij voorraad te verklaren.
13. Bij repliek vult [X] de grondslag
van zijn vordering aan met de stelling dat Dexia jegens hem onrechtmatig heeft
gehandeld vanwege het feit dat het optreden van De Jong als zodanig is te
kwalificeren en Dexia in het verlengde daarvan eveneens, zulks in de zin van
meer vergelijkbare uitspraken van deze rechtbank en vermeerdert de eis (onder
I.) bij wijze van alternatief (voor het subsidiair gevorderde), met verklaring
voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld en deswege
schadeplichtig is, en met verklaring voor recht dat de restschuld van [X] is
vervallen verklaard althans om deze vervallen te verklaren.
14. Dexia stelt dat de
aandelenleaseovereenkomst Capital Effect is afgesloten via de
assurantietussenpersoon De Jong die [X] terzake heeft geïnformeerd en
geadviseerd. Na getoonde interesse van [X] heeft De Jong hem het
aanvraagformulier (aangeduid met "Aanvraagformulier Labouchere Effcten
lease"; zie bijlage I bij conclusie van antwoord in conventie) verschaft en
de Bank heeft die door [X] ondertekend retour ontvangen.
Vervolgens heeft de
Bank de overeenkomst aan De Jong verstuurd, Dexia stelt daarmede aan haar
zorgplicht ten opzichte van [X] te hebben voldaan.
15. Voor dit contract wordt voorzien
in aflossing van de aankoopsom en diende [X] uit hoofde van deze overeenkomst
gedurende de looptijd een maandelijks bedrag, bestaande uit rente en aflossing
over de aankoopsom van de portefeuille, aan de Bank te voldoen.
Volledigheidshalve wijst de Bank erop dat hierbij na het verstrijken van de
looptijd van deze overeenkomst geen zogenaamde restschuld kan ontstaan. Slechts
in het geval deze tussentijds wordt beëindigd, hetgeen in casu het geval is
geweest, bestaat de mogelijkheid dat [X] nog een bedrag verschuldigd
is.
16. Dexia bestrijdt de stelling dat
hier een huurkoop-overeenkomst aan de orde is die eisers sub 2 en 3 het recht
zou geven wegens ontbrekende toestemming van de erflater tot het aangaan ervan,
vernietiging in te roepen.
17. Voorts betwist Dexia hier de
toepasselijkheid van de Wet Consumenten Krediet, stelt dat wettelijke rente in
voorkomend geval eerst verschuldigd is vanaf het moment dat er verzuim aan de
orde is, verzet zich tegen kostenveroordeling en concludeert tot afwijzing van
de vordering van [X].
18. Ten aanzien van het optreden van
De Jong als effectenbemiddelaar zodanig dat die niet (meer) was vrijgesteld van
de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellingsregeling Wet Toezicht
effectenverkeer 1995 zulks vanwege de omstandigheid dat De Jong niet enkel [X]
als klant bij de Bank heeft aangebracht maar zich ook heeft beziggehouden met
advisering en /of aanbevelen van specifieke effectentransacties, stelt Dexia dat
dit nog niet tot nietigheid van de overeenkomst leidt: niet de overeenkomst zelf
is strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens het handelen van
de tussenpersoon.
19. Het ontbreken van een vergunning
op basis van de Wek acht Dexia geheeld vanwege het feit dat Dexia ingaande 1
januari 2006 beschikt over een vergunning ex artikel 10 van de Wet financiële
Dienstverlening, die blijkens artikel 102 Wfd de Wck-vergunning vervangt en
mitsdien ex artikel 32:58 BW het eerder ontbreken van een vergunning
repareert,
20. Naar aanleiding van de door [X]
nader gestelde grondslag van onrechtmatige daad stelt Dexia dat alleen al de
tekst van de overeenkomst duidelijk maakt dat het hier niet om een spaarvorm
gaat maar over een geldlening, de door [X] ingeroepen bepalingen van NR 99
omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten
van) deze overeenkomst niet van toepassing zijn en overigens wel degelijk
onderzoek naar diens financiële positie middels de BKR-registratie heeft
plaatsgevonden.
21. Betreffende de schade wijst Dexia
erop dat [X] niet door hem genoten fiscale of andere voordelen verdisconteert in
zijn vordering zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het
onrechtmatig handelen ontbreekt.
In reconventie:
22. In reconventie vordert Dexia het
na beëindiging van de overeenkomst nog openstaande bedrag van € 851,40, met
daarover de contractuele rente althans de wettelijke rente. Dit met veroordeling
van [X] in de kosten van dit geding. Een en ander met
uitvoerbaarverklaring
bij voorraad.
23. Dexia stelt daartoe dat [X]
voormeld totaalbedrag verschuldigd is geworden op basis van de bovengenoemde
eindafrekening.
24. [X] heeft geconcludeerd tot
afwijzing van het in reconventie gevorderde onder aanvoering van hetgeen van de
zijde van [X] in conventie is aangevoerd. Het bedrag van de restschuld lost zich
op in de door de rechtbank toe te passen formule. De verv&llenverklaring van
de restschuld is onderdeel van wat in conventie wordt gevorderd.
De beoordeling
In conventie:
artikel 1:88 e.v. BW
25. In een eerdere vergelijkbare zaak
(rechtbank Almelo 26 november 2003 LJN: AN 9138) heeft deze rechtbank al
uitgemaakt dat aandelenleaseovereenkomsten als de onderhavige niet als huurkoop
in de zin van deze bepalingen zijn te kwalificeren en derhalve het
toestemmingsvereiste van wijlen mevrouw [X] niet geldt.
Wet Consumenten Krediet
26. De rechtbank handhaaft haar
standpunt dat de Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK) op
aandelenleaseovereenkomsten als deze van toepassing is als na te melden. De
rechtbank oordeelt de WCK op deze overeenkomst Capital Effect van toepassing nu
geen sprake is van overschrijding (leasesom; € 16.490,88) van het hier voor de
toepassing van de WCK geldende "beschermingsplafond" van €
22.652,-.
27.1. In de WCK, die door de rechtbank ambtshalve
is toe te passen, wordt onder krediettransactie onder meer verstaan elke
overeenkomst en elk samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of
vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt
gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (art.
1 aanhef en sub a onder 1 WCK).
27.2. De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich
onder meer hierdoor dat Dexia [X] een bedrag ter beschikking heeft gesteld,
waarover [X] periodiek rente diende te betalen. Aldus voldoet de overeenkomst
aan bovengenoemde definitie.
27.3, In dit verband is van belang dat de
wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: "Centraal in de wet
staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van
consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving
wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan
bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van
ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische
werkelijkheid maskeren." (kamerstukken II 1986,
1987, 19 785, nr. 3,
blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK is
voldaan, geldt deze wet,
27.4, Hierbij is in aanmerking genomen dat de
onderhavige overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is
immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid
door middel van
"belening" van effecten van [X], reeds omdat volgens de voorwaarden de
onderhavige aandelen niet eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia in
eigendom aan [X] kunnen worden overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting
op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort
samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor
heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is
dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de
effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat
het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie
als de onderhavige.
27.5. De hiertegenover staande opvatting, die
blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6
juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998, nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit
de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb, 2001, 669, tot
wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het
consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de
informatieverstrekking aan publiek uitte breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27
869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstructïes onder art. 4 lid 1 onder h
WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt
namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de
(toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de
memorie van toelichting op de WCK, en gaat kennelijk uit van de onjuiste
opvatting dat aandelenleaseconstructïes onder andere bestaan uit het verstrekken
van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
27.6. Hier verdient overweging dat ook
richtlijnconforme interpretatie van art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK noopt tot
toepasselijkheid van deze wet. Blijkens de tiende overweging van de considerans
en artikel 14 leden 1 en 2 van richtlijn 87/102 (hierna: de richtlijn) dient het
begrip "kredietovereenkomst" in art. 1 van de richtlijn ruim te worden
geïnterpreteerd en dienen de beschermende bepalingen van de richtlijn strikt te
worden toegepast. Het kan ook niet zo zijn dat de doelstelling van de richtlijn
kan worden ontgaan met een beroep op de rechtszekerheid, omdat Dexia door de
duidelijke bewoordingen van de richtlijn had kunnen en moeten weten dat de WCK
van toepassing is op de onderhavige overeenkomsten. Zie Hof van Justitie 4
oktober 2007, C-429-05, Celex 62005J0429,
27.7. Uit het gepubliceerde vonnis van 2 februari
2005 van deze rechtbank inzake Dexia-Cosar (LJN AS 4746) is de rechtbank
ambtshalve bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan
van de onderhavige overeenkomsten niet over een vergunning als bedoeld in art. 9
WCK beschikte, edoch deze eerst per 12 april 2003 verkregen heeft.
28. Het hiervoor overwogene brengt
ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat deze overeenkomst nietig is wegens strijd
met een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar, aangezien art. 9 WCK niet
uitsluitend ziet op bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst. In
de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3,
blz. 27) wordt hieromtrent immers gesteld:
"Aan het onderhavige
wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat
er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt
opereren en consumenten, geruggensteund door goede markt- en productinformatie,
op redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen." Voorts vermeldt de
memorie van antwoord op de WCK (kamerstukken II 1987-1988, 19 785, nr. 7, blz.
10) dat gekozen is voor een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze
ondernemers zonder moeilijkheden de markt kunnen betreden.
29. Dit vergunningenstelsel is dus
blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de
toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als
achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor
een goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze
bredere doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van
het wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken
112003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de
zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en
transparante marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK
al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de
consument.
30. Hierbij is verder in aanmerking
genomen dat het kredietdeel van de overeenkomst steeds in onverbrekelijk verband
staat met de rest van de overeenkomst, aangezien door middel van het ter
beschikking gestelde bedrag de desbetreffende aandelen zijn "geleasd" (art. 3:41
BW).
31. De omstandigheid dat Dexia
inmiddels per 1 januari 2006 een vergunning ex artikel 10 Wfd heeft verkregen
repareert, anders dan Dexia stelt, niet de bij het afsluiten van de onderhavige
overeenkomsten ontbrekende vergunning ex artikel 9 WCK; de overgangsregeling van
artikel 102 Wfd voorziet niet in de situatie dat die vergunning als zodanig
ontbroken heeft.
Zorgplicht/onrechtmatige daad/De
Jong
32. Mede omdat de (ook in hoger
beroep gegeven) uitspraken omtrent al of niet toepasselijkheid van de WCK nog
immer niet in hoogste instantie zijn getoetst, ziet de rechtbank aanleiding ook
de nader gestelde onrechtmatige daad als grondslag voor de vordering van [X] te
bezien.
33. Met betrekking tot de gedragingen
van De Jong en de aansprakelijkheid van De Jong voor de schade van [X] overweegt
de rechtbank het volgende:
a. De Jong is een zogenaamde
cliêntenremisier en is als zodanig weliswaar aan te merken als een
effectenbemiddelaar als bedoeld in artikel 1 sub b Wte, maar is op grond van
artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld
van de vergunningplicht. De belangrijkste van die voorwaarden is dat zij haar
activiteiten beperkt tot het aanbrengen van klanten bij de in dat artikel
genoemde instellingen.
b. Dat Dexia een instelling als
bedoeld in artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit is, staat niet ter discussie.
Nagegaan moet derhalve slechts worden of De Jong zich beperkt heeft tot het
aanbrengen van [X] als klant bij Dexia of dat De Jong verdere, voor een
cliêntenremisier ontoelaatbare bemoeienis met de zaak gehad heeft. Daarvoor is
het nodig om vast te stellen wat er onder aanbrengen wordt
verstaan.
c. Een wettelijke
definitie van het begrip aanbrengen in het kader van de Wte en de daarop
gegronde regelgeving bestaat niet. Wel wordt er op haar website (www.afm.nl) een uiteenzetting van het begrip gegeven door de Autoriteit
Financiële Markten (AFM). Daar is, voor zover hier van belang, te lezen:
Cliëntenremisiers mogen alleen cliënten aanbrengen bij effecteninstellingen
die een -vergunning hebben van de AFM. Cliëntenremisiers mogen
bijvoorbeeld
geen vermogensbeheer verrichten, orders van cliënten doorgeven of geld van
cliënten onder zich houden. Daarnaast mogen zij geen cliënten aanbrengen bij
andere cliëntenremisiers. Cliëntenremisiers mogen wel cliënten uitleggen wat een
aandeel of een obligatie is. Echter zij mogen niet een specifiek aandeel,
obligatie, effectenleaseproduct etc. beroeps- of bedrijfsmatig
adviseren,
d. Uitgaande van deze uitleg
-en de rechtbank gaat bij gebrek aan een andere gezaghebbende uitleg van deze
uitleg, die zij ook onderschrijft, uit- was het aan De Jong toegestaan om [X] te
informeren mits die informatie beperkt was tot kenmerken van
beleggingscategorieën en om hem door te verwijzen naar Dexia, maar niet om [X]
te adviseren.
e. Een andere voorwaarde is dat
de clientenremisier zich houdt aan enkele specifieke gedragsregels die
voortvloeien uit het Bte en dan hoofdzakelijk uit artikel 24 daarvan en uit de
NR, in dit geval de NR 99.1 Dat zijn, voor zover in
deze specifieke zaak van belang, dat hij handelt in het belang van de cliënt en
de adequate functionering van de effectenmarkten, in het belang van de cliënt
kennis neemt van diens financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstelling
voor zover dat redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van
zijn diensten, de cliënt de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor
de beoordeling van de door hem aangeboden diensten en de effecten waarop die
diensten betrekking hebben en een verbod op het zogenaamde "cold calling" i.e.
een verbod om hen die nog geen cliënt zijn telefonisch of persoonlijk te
benaderen anders dan in het geval de betrokkenen daar vooraf schriftelijk dan
wel telefonisch mee heeft ingestemd dan wel in het contact slechts wordt
aangeboden om schriftelijke of elektronische informatie te
verschaffen.
f. Op grond van de op dit punt
ongenoegzaam weersproken gebleven stellingen van [X] moet worden aangenomen dat
De Jong zich niet, althans volstrekt onvoldoende, verdiept heeft in de
beleggingsdoelstellingen van [X], diens financiële positie,
beleggingsdoelstelling(en) en beleggingservaring en aldus ook niet in diens
belang gehandeld heeft.
g. Met betrekking tot het
totstandkomen van het contact met De Jong is door [X] gesteld, dat het contact
met De Jong is gelegd omdat op zijn verzoek een kennis van [X] zijn, [X], adres
daartoe heeft doorgegeven aan De Jong. Daarop "kwam een mevrouw bij ons thuis".
Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat voormeld
verbod van "cold calling" door De Jong is overtreden.
h. Met betrekking tot hetgeen
verricht is door De Jong om zich een beeld te vormen van
[X], diens
financiële positie, beleggingsdoelstellingen en beleggïngservaring, is door [X],
naast hetgeen reeds onder g hierboven is weergegeven, onweersproken gesteld dat
hem, [X], door de medewerker van De Jong daarover geen vragen zijn gesteld en
dat hij, [X], graag wilde sparen. Schriftelijke productinformatie, van De Jong
zegt hij (toen en later) niet gekregen te hebben. Door [X] is voorts aangevoerd
dat hem niet duidelijk is gemaakt dat hij een lening is aangegaan, dat hij dat
uit de tekst van de overeenkomst niet heeft kunnen opmaken, dat weliswaar over
een maandbedrag, maar niet over koersdaling en over een restschuld gesproken is,
dat ook nooit aan de orde is geweest dat hij alles kon kwijtraken; het zou
zonder noemenswaardig risico zijn.
_______________
1
Het gaat hier om de NR 1999 en derhalve de tekst van vóór de wijziging van
september 2001
i. Deze hiervoor onder h
weergegeven stellingen van [X] zijn weliswaar, naar uit
de overgelegde
producties en dan met name de overeenkomsten Capital Effect en het
aanvraagformulier moet worden afgeleid, niet allemaal juist maar niettemin kan
er de conclusie uit getrokken worden dat de op MBO-niveau geschoolde en op
beleggingsgebied onervaren [X] niet begrepen heeft wat hem is voorgehouden
alsmede dat ook de voorlichting tekortgeschoten is.
Onjuist is immers dat er niet over leasen
gesproken is want de door [X] ondertekende overeenkomst is een
lease-overeenkomst, evenals dat [X] niet uit de overeenkomst had kunnen opmaken
dat er sprake van een lening was, want er is immers sprake van rente in die
overeenkomst, dat over een maandbedrag anders dan een spaarbedrag, niet
gesproken is, want dat maandbedrag is in de overeenkomst vermeld.
Dat de voorlichting tekortgeschoten is blijkt
genoegzaam uit het feit dat De Jong, naar niet dan wel onvoldoende onweersproken
gesteld is, in de vooraf mondelinge aan [X] verstrekte informatie er kennelijk
geen aandacht aan het break-evenrendement geschonken is en de omstandigheid dat
[X], die geen beleggingservaring had, van de hele opzet kennelijk niets begrepen
heeft zoals blijkt uit zijn persoonlijk statement dat is ingelast in de
conclusie van repliek. Dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst
concreet gewezen is op de mogelijkheid van verlies is gesteld noch gebleken, In
ieder geval blijkt daarvan niets uit de door [X] overgelegde stukken afkomstig
van De Jong, te weten het aanvraagformulier Bank Labouchere Effecten Lease (zie
bijlage 1 bij de conclusie van antwoord in conventie).
Hier verdient overweging dat door [X] gemotiveerd
is weersproken de stelling van Dexia dat hem bij gelegenheid van c.q. na
voormeld gesprek een verklarende brochure is overhandigd c.q. toegezonden. De
rechtbank is van oordeel dat nergens uit blijkt dat [X] daadwerkelijk een
brochure heeft mogen ontvangen, en ter zake is door Dexia ook niet adequaat
bewijs aangeboden. De betreffende brochure is evenmin in afschrift in het geding
gebracht Al met al is dit voldoende reden voor de rechtbank om Dexia hier niet
met een bewijslevering te belasten, ook niet ambtshalve,
j. Dit dat aanvraagformulier -
door [X] op 27 januari 1999 ondertekend - dat
voorafgegaan is aan deze
Overeenkomst Capital Effect van l februari 1999 blijkt dat er toen uit maar
liefst drie alternatieven al een keuze is gemaakt voor deze
beleggingsconstructie. Op dat formulier (met de voorgedrukte aanduiding "Bank
Labouchere") afkomstig van De Jong met de naam van haar adviseur "F.V." met ATP
nummer 508 en de handtekening van [X], is namelijk vermeld dat [X] gekozen heeft
voor een Capital Effect, met maandbetaling van Hfl 150,-, zonder vooruitbetaling
en voor de duur van 20 jaren. De rechtbank leidt ook daaruit en uit het feit dat
er geen daaraan voorafgaande correspondentie tussen [X] en Labouchere is
overgelegd, af dat De Jong degene is die geadviseerd heeft over de wijze van
beleggen, tot welk bedrag en voor welke duur. Dat levert een handelen in strijd
met de Vrijstellingsregeling op, immers is meer dan aanbrengen en is als
beroeps- of bedrijfsmatig adviseren aan te merken.
k. De conclusie tot zover is
dat De Jong in haar relatie tot [X] niet alleen
onrechtmatig gehandeld heeft
door te handelen in strijd met de voorschriften van de Vrijstellingsregeling en
daarmee in strijd met artikel 7 Wte, maar zich ook niet gedragen heeft als een
goed opdrachtnemer overeenkomstig de bepalingen van titel 7 ;7 BW,
immers
niet gehandeld heeft als een redelijk handelend bekwaam vakgenoot
dient te handelen, hetgeen, naast een contractuele tekortkoming ook weer als
onrechtmatig handelen is aan te merken. De Jong is daarmee aansprakelijk voor de
door [X] als gevolg van haar onrechtmatig handelen opgekomen
schade.
34. Daarmee komt de rechtbank toe aan
de aansprakelijkheid van Dexia, zowel voor zover die een gevolg is van haar
eigen gedragingen als op grond van het bepaalde in artikel 6:76 BW voor
gedragingen van De Jong, Dienaangaande wordt het volgende
overwogen:
a. De rechtbank stelt voorop
dat tussenpersonen -en dus ook cliëntenremisïers- een belangrijke instrument
voor financiële instellingen zijn om hun producten in de markt te (kunnen)
zetten. Dat legt op de instelling die van de diensten van een cliëntenremisier
gebruik maakt en hem doorgaans -zoals dat ook in dit geval kennelijk is gebeurd
nu op dit punt niets anders is gesteld of gebleken- ook middels de toekenning
van provisie betaalt, een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot de
selectie van de tussenpersoon van wie hij cliënten en opdrachten
accepteert.
b. Een en ander blijkt ook uit
het bepaalde in artikel 41 NR 99 dat de effectenïnstelling onder andere gebiedt
om zich met betrekking tot de onder i, ii en iii van dat artikel genoemde
effecteninstellingen te onthouden van een aantal zaken waaronder het verrichten
van effectentransacties voor deze instellingen. De Jong zou, indien zij zich aan
de voor haar geldende regels had gehouden weliswaar niet tot één van die
categorieën behoord hebben, maar nu zij zich niet aan die regels gehouden heeft
behoort zij daar wel toe en is zij met name aan te merken als een effectenin
steil ing die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste
lid Wte (categorie i).
c. De vraag is nu of Dexia
voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanvaarden van [X] als klant,
c.q. het contracteren met [X] op basis van wat door De Jong aan haar omtrent [X]
en hetgeen de inhoud van de door [X] gewenste overeenkomsten met haar geweest
zou zijn is medegedeeld en die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Het
aanvraagformulieren van 27 januari 1999, waarop Dexia zich beroept, geeft geen
informatie omtrent de financiële positie van [X], noch omtrent diens
beleggingservaring of beleggingsdoelstelling.
Op dit van De Jong afkomstige
aanvraagformulier aandelenlease, in de tijd voorafgaand aan deze overeenkomst
Capital Effect en tevens het eerste schriftelijke contact tussen [X] en Dexia,
is uit drie aandeleflleaseproducten de keuze gemaakt voor Capital Effect met
maandbetaling van Htl. 150,-. Daaraan kan alleen verboden advisering door "F.V."
(medewerker van De Jong) die het formulier kennelijk heeft ingevuld, en van
diens adviseursnummer (508) heeft voorzien, ten grondslag gelegen hebben, Dexia
had dat kunnen en moeten onderkennen en zich van contracteren met [X] op basis
van dat advies moeten onthouden. Door dat na te laten en aldus te handelen in
strijd met artikel 41 NR 99 is deze overeenkomst tussen [X] en Dexia nietig,
immers ligt aan artikel 41 NR 99 dezelfde gedachte ten grondslag als aan artikel
7 Wte, namelijk een adequate werking van de financiële markten en de positie van
de belegger. Daarnaast heeft Dexia ook onrechtmatig jegens [X] gehandeld en is
zij daardoor ook aansprakelijk voor de door [X] als gevolg van het complex van
onrechtmatige handelingen geleden schade.
d. Los van bovenstaande kan
tevens geconcludeerd worden dat Dexia door aldus te handelen -en naar mag worden
aangenomen aan De Jong provisie te betalen- gebruik heeft
gemaakt van de hulp
van De Jong bij het tot stand brengen van deze overeenkomst met [X] en daarmee
tevens voor de gedragingen van De Jong aansprakelijk is. De vordering, voor
zover toewijsbaar is derhalve ook tegen Dexia toewijsbaar.
35. Gelet op de conclusies dat de
Capital Effect op beide gronden nietig is, is het gevolg daarvan dat de
rechtsgrond die ten grondslag lag aan de wederzijds verrichte prestaties met
terugwerkende kracht daaraan is ontvallen. Beide partijen dienen financieel
hersteld te worden in de toestand waarin zij zich ten tijde van het sluiten van
de overeenkomst bevonden. Dat betekent dat de aandelen voor rekening van Dexia
blijven, Dexia in beginsel al niets meer te vorderen had van [X] en hetgeen door
[X] aan haar betaald is in beginsel als onverschuldigd aan hem terug moet
betalen. Het onder V. gevorderde is derhalve in principe
toewijsbaar.
36. Met betrekking tot onderdeel VI
wordt daarbij overwogen dat het zoals door [X] zelf reeds in zijn dagvaarding
onder ogen is gezien, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar is dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele
van Dexia teniet wordt gedaan omdat aannemelijk is dat de nietigheid van de
overeenkomst niet door hem zou zijn ingeroepen als de waarde van de aandelen
gestegen was. De rechtbank vindt daarin aanleiding om op de voet van het
bepaalde in artikel 6:278 lid 2 BW te bepalen dat de helft van het door [X] aan
Dexia betaalde minus de helft van de restschuld, en vervolgens met aftrek van
het aan hem uitbetaalde dividend - € 933,38 -door Dexia aan [X] moet worden
terugbetaald.
37. De rechtbank relateert deze
aanpak speciaal aan deze (vorm van) overeenkomst die niet tot een restschuld
behoeft te leiden, maar (alleen tot het moment van tussentijdse beëindiging)
niet de verwachte opbrengst heeft gebracht. Toegewezen wordt derhalve: €2576,63
(het totaal van de betaalde maandbedragen ad € 5.153,25 : 2) minus € 425,70 (de
onbetaald gebleven restschuld ad €851,40 ; 2) minus €933,38 (aan uitbetaald
dividend) = € 1217,55.
38. Door Dexia is nog een beroep op
eigen schuld van [X] gedaan. De rechtbank onderschrijft de stelling van Dexia
dat de schade mede aan [X] moet worden toegerekend, immers heeft hij zich zonder
enige beleggingservaring, zonder voldoende schriftelijke informatie vooraf en
zonder voldoende onderzoek naar het aangeboden product te hebben gedaan in een
voor hem duister avontuur gestort.
39. Toch verbindt de rechtbank daar
niet de door Dexia gewenste consequenties aan, Dexia is zo ernstig
tekortgeschoten in haar de jegens [X] betamende zorg dat de rechtbank daarin
aanleiding vindt om de schade met toepassing van de billijkheidscorrectie van
artikel 6-101, eerste lid BW over de partijen te verdelen als onder 36 en 37
hierboven overwogen2.
40. Het van Dexia gevorderde bevel
aan het BKR te Tiel acht de rechtbank onmogelijk en mitsdien niet toewijsbaar.
Hetgeen partijen verder verdeeld houdt, behoeft gelet op bovenstaande geen
bespreking.
41. Als ieder gedeeltelijk in het
ongelijk gesteld, dient elke partij de eigen kosten van het geding te
dragen.
_____________
2
Commissie van Beroep DSI 27-01 -2005
In reconventie:
42. Gezien het hiervoor in conventie
overwogene wordt aan de reconventionele vordering van Dexia niet meer toegekomen
en dient deze te worden afgewezen. Ook hier worden indachtig de afdoening in
conventie en de verwevenheid met de reconventie, de kosten van het geding
gecompenseerd op na te melden wijze.
RECHTDOENDE
In conventie:
I. Verklaart voor recht dat de
twee tussen partijen gesloten overeenkomst Capital Effect met nummer 21200697
nietig is.
II Veroordeelt Dexia om aan [X]
te betalen een bedrag van € 1217,55, vermeerderd met de wettelijke rente
hierover van 1 juli 2005 tot de dag van betaling.
III. Compenseert de proceskosten in die zin
dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
IV. Verklaart het onderdeel II van
het dictum van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders
gevorderde.
In reconventie:
VI. Wijst af het
gevorderde.
VII. Compenseert de proceskosten in die zin
dat iedere partij haar eigen kosten draagt
Dit vonnis is gewezen te Almelo door
mr. M.L.J. Koopmans en op 9 januari 2008 in het openbaar uitgesproken in
tegenwoordigheid van de griffier.
Ingescant en bewerkt naar HTML Copyright (C) Stichting PAL